201405756/1/A1.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Giethoorn, gemeente Steenwijkerland, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 juli 2014 in zaak nr. 14/391 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland.
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend tegen de laad- en losactiviteiten op de wal nabij het perceel Kerkweg 50a te Giethoorn (hierna: het perceel) op te treden, toegewezen.
Bij besluit van 4 november 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] alsnog afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2014 heeft het college de door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van de bezwaren gericht tegen het besluit van 3 september 2013, gegrond verklaard, het besluit van 23 januari 2014 in zoverre vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 3 september 2013 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 23 januari 2014. Het door [appellant] ingestelde beroep is voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2015, waar het college, vertegenwoordigd door G. Holtjer en P. Kleine, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is daar de gemeente Steenwijkerland, vertegenwoordigd door N.A.M. Oostermeijer, werkzaam bij de gemeente, gehoord.
Overwegingen
1. Het verzoek om handhaving ziet op het gebruik van gronden met de bestemming "Verkeersgebied" ten behoeve van laad- en losactiviteiten op de wal nabij het perceel. [appellant] woont op het perceel [locatie].
2. Vast staat en tussen partijen is niet in geschil dat de laad- en losactiviteiten in strijd zijn met de ter plaatse geldende beheersverordening "Giethoorn".
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden. Daartoe voert hij aan dat ten tijde van het besluit op bezwaar geen concreet zicht op legalisering van alle laad- en losactiviteiten nabij het perceel bestond, nu het ter inzage gelegde ontwerpbesluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de beheersverordening niet zag op laad- en losactiviteiten op gronden met de bestemming "Water".
3.1. Anders dan [appellant] betoogt, wordt in het door hem aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ten tijde van het besluit op bezwaar concreet zicht op legalisering bestond. Daartoe wordt overwogen dat het college uitsluitend op het verzoek om handhavend optreden diende te beslissen. [appellant] heeft in zijn handhavingsverzoek van 11 juni 2013 het college verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van de gronden met de bestemming "Verkeersgebied" ten behoeve van laad- en losactiviteiten op de wal nabij het perceel. Het handhavingsverzoek ziet niet op laad- en losactiviteiten op gronden met de bestemming "Water". Gelet hierop kon het college bij de besluitvorming niet betrekken of ook voor deze activiteiten concreet zicht op legalisering bestond.
Het betoog faalt.
4. Voor zover [appellant] beoogt op te komen tegen de bij besluit van 10 juni 2014 verleende omgevingsvergunning voor het aanleggen van een parkeerterrein met een verharde draaicirkel, het verwijderen van de bestaande singel, het aanplanten van nieuwe beplanting en het opnieuw inrichten van het terrein nabij het perceel, wordt overwogen dat de beoordeling van de juistheid van dat besluit en de uitleg daarvan niet aan de orde kan worden gesteld in de thans aan de orde zijnde handhavingsprocedure.
5. [appellant] verwijst in zijn hogerberoepschrift naar zijn eerder in bezwaar en beroep aangevoerde gronden en verzoekt deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Op die gronden is de rechtbank in de aangevallen uitspraak ingegaan. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Koeman w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
531-789.