201404778/1/A3.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2014 in zaak nr. 13/1675 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2012 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig van [appellant] met kentekennummer […] weg te slepen.
Bij besluit van 21 februari 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.A.A. Gockel-Gieskes, advocaat te Zevenaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.M. Peeters, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders uitgeoefend, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw) behoort tot de bevoegdheid van het college tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
Ingevolge artikel 173, eerste lid, aanhef en onder a, worden bij algemene maatregel van bestuur de soorten van de in artikel 170, eerst lid, onderdeel c, bedoelde weggedeelten en wegen aangewezen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, worden bij gemeentelijke verordening nadere regels gesteld ter uitvoering van de artikelen 170 tot en met 172 en de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur. Die regels betreffen in elk geval de aanwijzing van de weggedeelten en wegen, voor de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onderdeel c.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder f, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) mag de bestuurder zijn voertuig niet parkeren op een gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder f, van het Besluit wegslepen van voertuigen zijn gelegenheden voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen, aangeduid door bord E7 van bijlage 1 bij het RVV 1990, soorten van weggedeelten en wegen, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel a, van de Wvw.
Nadere regels omtrent de plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden zijn neergelegd in de Uitvoeringsvoorschriften Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer inzake verkeerstekens (hierna: de Uitvoeringsvoorschriften).
In hoofdstuk II, paragraaf 2, is bepaald dat de waarneembaarheid van verkeersborden dag en nacht verzekerd moet zijn. Borden worden zodanig geplaatst dat zij het zicht op het verkeer of op verkeerstekens niet belemmeren. Borden worden in beginsel haaks ten opzichte van de wegas geplaatst. Borden worden geplaatst aan de rechterzijde van de weg of boven een rijstrook indien het bord uitsluitend voor die rijstrook geldt, dan wel links van de weg indien het bord uitsluitend voor de linkerzijde geldt. Ter hoogte van aan de rechterzijde geplaatste borden kunnen eveneens aan de linkerzijde van de weg of rijbaan borden worden geplaatst, indien daaraan uit oogpunt van waarneembaarheid behoefte bestaat dan wel indien een bord tevens voor de linkerzijde geldt.
In paragraaf 4 is bepaald dat bord E7 evenwijdig aan de weg mag worden geplaatst.
Ingevolge artikel 2 van de Wegsleepverordening Amsterdam 2010 (hierna: de Wegsleepverordening) worden als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, van de Wvw aangewezen alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente Amsterdam voor zover die behoren tot een van de in artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen bedoelde soorten van wegen en weggedeelten.
2. Niet in geschil is dat rond en op 29 november 2012 op de Van Ostadestraat ter hoogte van de huisnummers 189 en 193 borden E7 met onderborden met de tekst 29-11-2012 en gele onderborden met een pictogram en tekst van de wegsleepregeling stonden, waarmee was aangeduid dat het daartussen gelegen weggedeelte op 29 november 2012 was bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
3. In het besluit van 21 februari 2013 heeft het college gesteld dat het voertuig van [appellant] is weggesleept, omdat dat op 29 november 2012 zonder enige onmiddellijke laad- en losactiviteiten stond geparkeerd op het onder 2 bedoelde weggedeelte ter hoogte van huisnummer 191. In Amsterdam wordt aangenomen dat niet wordt gesproken van onmiddellijk laden en lossen van goederen als gedurende tien minuten geen laad- of losactiviteiten bij het voertuig hebben plaatsgevonden. Voorts was het wegslepen van het voertuig noodzakelijk in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen. Er bestaat geen aanleiding de kosten voor het wegslepen en het bewaren van het betreffende voertuig niet op [appellant] te verhalen, aldus het college.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was zijn voertuig weg te slepen. Volgens hem waren de betreffende borden niet overeenkomstig de Uitvoeringsvoorschriften geplaatst. Het beginbord E7 was vanuit de rijrichting niet zichtbaar en derhalve niet kenbaar en waarneembaar voor bestuurders van voertuigen komend vanuit de Henrick de Keijserstraat. Immers was het bord niet haaks ten opzichte van de wegas of juist evenwijdig aan de weg geplaatst bij het weggedeelte waarvoor het verbod was bedoeld, maar in een bocht langs het gedeelte van de Van Ostadestraat waar het niet was toegestaan met een voertuig anders dan een fiets te rijden. Bovendien was het verkeersbord na het invallen van de duisternis nog minder zichtbaar. Voor zover voorts het bord al voldoende zichtbaar was, had hij er niet op bedacht hoeven zijn dat dit verkeersbord zag op het weggedeelte waar hij zijn voertuig had geparkeerd, aldus [appellant].
4.1. Uit door het college en [appellant] in beroep overgelegde foto’s volgt dat de borden E7 waarmee het betreffende weggedeelte was aangeduid haaks ten opzichte van de wegas van de Van Ostadestraat, en in die zin dus overeenkomstig de Uitvoeringsvoorschriften, waren geplaatst. Voor zover voor [appellant] als bestuurder komend vanuit de Henrick de Keijserstraat en na het invallen van de duisternis toch niet direct kenbaar en waarneembaar was wat op de betreffende borden stond vermeld, had hij dit nader moeten bezien. Zoals de rechtbank immers terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005 in zaak nr. 200405904/1 heeft overwogen, had [appellant] zich als verkeersdeelnemer ervan moeten vergewissen wat de ter plaatse geldende verkeersregels waren. Hij had de borden E7 derhalve moeten opmerken, temeer nu, zoals volgt uit de foto’s, hij zijn voertuig direct na het beginbord had geparkeerd.
4.2. Gezien het vorenstaande kon het [appellant] voldoende duidelijk zijn dat het niet was toegestaan zijn voertuig op het betreffende weggedeelte te parkeren. Nu hij dat in strijd met artikel 24, eerste lid, aanhef en onder f, van het RVV 1990 toch heeft gedaan en tevens niet in geschil is dat verwijdering van het voertuig in dit geval noodzakelijk was in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat aan de voorwaarden voor toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw was voldaan. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college bevoegd was het voertuig met toepassing van bestuursdwang weg te slepen.
Het betoog faalt.
5. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het college van toepassing van de bevoegdheid om het voertuig weg te slepen had moeten afzien, is niet gemotiveerd. Reeds hierom faalt dat betoog.
6. Eveneens faalt het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de kosten van het wegslepen en het bewaren van het voertuig in redelijkheid op hem heeft kunnen verhalen, nu hij dat evenmin heeft gemotiveerd.
7. Het betoog van [appellant] dat de kosten voor het bewaren van zijn voertuig, die aan hem zijn doorberekend, buitenproportioneel zijn, is voorts eerst ter zitting in hoger beroep aangevoerd. Dat [appellant] ter staving van zijn betoog verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 in zaak nr. 201304980/2/A3, dus van na de aangevallen uitspraak, neemt niet weg dat hij dit betoog eerder in hoger beroep had kunnen aanvoeren en dat hij dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partij omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen. Nu hij dit heeft nagelaten, dient het betoog wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te blijven.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Verheij w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
176-741.