ECLI:NL:RVS:2015:461

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
201404998/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor seksinrichting in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Brummen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. Het college had op 13 juni 2013 geweigerd om aan de wederpartij een omgevingsvergunning te verlenen voor het oprichten van een seksinrichting op een perceel in Brummen. De rechtbank Gelderland had in haar uitspraak van 27 mei 2014 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, waarna het college in hoger beroep ging.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen weigeren. De Afdeling benadrukte dat de parkeerruimte voor de seksinrichting functioneel moet behoren bij de grond waarop het bouwplan is voorzien. De rechtbank had vastgesteld dat er voldoende parkeerruimte beschikbaar was op een aangrenzend kadastraal perceel, wat door de Raad van State werd bevestigd. Het college had ten onrechte betoogd dat de parkeerruimte niet op een ander kadastraal perceel mocht worden gerealiseerd, omdat beide percelen binnen hetzelfde bestemmingsvlak met de bestemming 'Horeca' vallen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij, die op € 980,00 werden vastgesteld. Tevens werd een griffierecht van € 493,00 opgelegd aan het college. De uitspraak benadrukt het belang van de functionele relatie tussen parkeerruimte en de bestemming van een bouwplan, en bevestigt dat een seksinrichting binnen de bestemming 'Horeca' kan vallen, mits aan de voorwaarden van het bestemmingsplan wordt voldaan.

Uitspraak

201404998/1/A1.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Brummen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 mei 2014 in zaaknr. 14/523 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2013 heeft het college geweigerd aan [wederpartij] omgevingsvergunning te verlenen voor het oprichten van een seksinrichting op het perceel [locatie], voormalig huisnummer [….] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 10 december 2013 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 27 mei 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat te Enschede, en G.J. Schoemaker, werkzaam bij het college, en [wederpartij], vertegenwoordigd door I. [wederpartij], bijgestaan door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Nijmegen zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Eerbeek" rust op het perceel de bestemming "Horeca" met op het perceelgedeelte waarop het bouwplan is voorzien de nadere aanduiding "seksinrichting (si)".
Ingevolge artikel 11.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
a. horeca, categorie 1;
b. (bedrijfs)woningen al dan niet op de verdieping, indien deze reeds aanwezig waren op het moment van de inwerkintreding van het bestemmingsplan (geen nieuwvestiging) en daarbij behorende aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen;
c. ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 2", tevens voor horeca, categorie 2;
d. ter plaatse van de aanduiding "evenemententerrein", tevens voor een evenemententerrein:
e. ter plaatse van de aanduiding "seksinrichting" tevens voor een seksinrichting:
met de daarbij behorende:
f. tuinen, erven en verhardingen;
g. voorzieningen van algemeen nut;
h. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
i. terrassen;
j. parkeervoorzieningen;
k. groenvoorzieningen:
l. waterlopen en waterpartijen.
Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Brummen (hierna: de Bouwverordening) moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
2. Het bouwplan voorziet in de bouw van een seksinrichting met elf werkplekken op het perceel. Het perceel, dat eigendom is van [wederpartij], bestaat uit de kadastrale percelen […..] en […..]. De nadere aanduiding "seksinrichting (si)" rust op het kadastrale perceel [.....].
Vast staat dat ten behoeve van het parkeren bij de seksinrichting elf parkeerplaatsen zijn vereist, dat daarvoor onvoldoende ruimte aanwezig is op het kadastrale perceel [.....], maar dat daarvoor wel voldoende ruimte aanwezig is op het kadastrale perceel [.....].
3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het terecht heeft geweigerd aan [wederpartij] een omgevingsvergunning te verlenen, nu het bouwplan in strijd met artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening niet voorziet in voldoende parkeerruimte bij de seksinrichting. Daartoe voert het college aan dat de rechtbank, door te overwegen dat de op het kadastrale perceel [.....] gelegen parkeerruimte functioneel behoort tot de grond waarop het bouwplan is voorzien, heeft miskend dat dit kadastrale perceel niet tot het onbebouwde terrein van de seksinrichting behoort, nu de seksinrichting is voorzien op het kadastrale perceel [.....] en de kadastrale beschrijving van de percelen [.....] en […..] verschillen.
Voorts is het parkeren ten behoeve van de seksinrichting op het kadastrale perceel [.....] niet toegestaan, nu op dat perceel de bestemming "Horeca" rust zonder de nadere aanduiding "si", aldus het college. De aanduiding "si" op het kadastrale perceel [.....] is volgens het college niet opgenomen als een nadere specificatie van de bestemming "Horeca", maar om een niet binnen die bestemming passende functie toe te staan. Het college verwijst daarbij naar de Standaard Vergelijking BestemmingsPlannen 2008, die het college bij de vaststelling van het bestemmingsplan in aanmerking heeft genomen en waarin deze mogelijkheid volgens het college is vermeld. De rechtbank heeft niet onderkend dat de planwetgever in artikel 11.1 van de planregels onderscheid heeft gemaakt tussen het parkeren ten behoeve van horeca en van de seksinrichting. Volgens het college heeft de rechtbank dat artikel onjuist uitgelegd door de daarin genoemde functies a tot en met e te combineren met onderdeel j in dat artikel, terwijl onderdeel j betrekking heeft op elk van de onder a tot en met e genoemde functies afzonderlijk.
3.1. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2010 in zaak nr. 200908614/1/H1 overwogen dat het bij toepassing van artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening van belang is dat de grond waarop de parkeerruimte ten behoeve van het bouwplan is voorzien functioneel behoort bij de grond waarop het bouwplan is voorzien en daartoe kan worden benut door de gebruikers van die grond. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het aan het kadastrale perceel [.....] grenzende, voor parkeren bestemde, kadastrale perceel [.....] functioneel behoort tot de grond waarop de seksinrichting is voorzien en daadwerkelijk voor het parkeren door bezoekers van de seksinrichting kan worden gebruikt, zodat er geen strijd is met artikel 2.5.30, eerste lid van de Bouwverordening.
Anders dan het college stelt, vormt de omstandigheid dat de parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op een ander kadastraal perceel dan het kadastrale perceel waarop de seksinrichting is voorzien met een andere kadastrale beschrijving, geen grond voor een ander oordeel. De rechtbank heeft in dat verband terecht overwogen dat beide kadastrale percelen zijn opgenomen in één bestemmingsvlak met de bestemming "Horeca".
Het betoog van het college dat de aanduiding "seksinrichting" voor het kadastrale perceel [.....] niet is opgenomen als nadere aanduiding van de bestemming "Horeca", maar om een niet binnen die bestemming passende functie toe te staan, wordt niet gevolgd. Nu ingevolge artikel 11.1 van de planregels de voor "Horeca" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "seksinrichting" tevens zijn bestemd voor een seksinrichting, kan niet worden volgehouden dat in dit bestemmingsplan een seksinrichting niet past binnen de bestemming "Horeca". Gelet hierop bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in artikel 11.1 van de planregels onderscheid wordt gemaakt tussen het parkeren ten behoeve van horeca en ten behoeve van de seksinrichting.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Het college zal op na te vermelden wijze tot vergoeding in de kosten worden veroordeeld die bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep van het college zijn opgekomen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Brummen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep van het college opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het college een griffierecht van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieennegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
414-757.