ECLI:NL:RVS:2015:46

Raad van State

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
14 januari 2015
Zaaknummer
201403472/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling bestemmingsplan niet-ontvankelijk verklaard

Op 21 januari 2014 heeft de raad van de gemeente Blaricum het bestemmingsplan "Landelijke Gebieden 2013" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een appellant, wonend te Blaricum, beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zitting vond plaats op 15 december 2014, waar de appellant en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Verbeek, aanwezig waren.

De raad betoogde dat het beroep van de appellant niet-ontvankelijk was, omdat het niet steunde op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. De raad stelde dat de appellant op 14 oktober 2013 geen mondelinge zienswijze had ingediend, zoals hij beweerde, en dat het gesprek dat hij noemde, op 21 oktober 2013 had plaatsgevonden, buiten de termijn voor het indienen van zienswijzen. De appellant had niet tijdig een schriftelijke zienswijze ingediend, en de Afdeling oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn zienswijze op een zodanige wijze had geuit dat de raad dit als een mondelinge zienswijze had moeten beschouwen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat, ingevolge de Algemene wet bestuursrecht, geen beroep kan worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. De Afdeling verklaarde het beroep van de appellant niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 januari 2015.

Uitspraak

201403472/1/R3.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Blaricum,
appellant,
en
de raad van de gemeente Blaricum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijke Gebieden 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2014, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Verbeek, werkzaam bij de BEL Combinatie, de gemeenschappelijke werkorganisatie van de gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De raad betoogt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat het beroep niet steunt op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Volgens de raad is de stelling van [appellant], dat hij op maandag 14 oktober 2013 tijdens een gesprek mondeling een zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht, onjuist. De raad voert aan dat [appellant] geen afspraak heeft gemaakt om op die dag mondeling een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. In dit verband merkt de raad op dat de behandelend ambtenaar die maandag niet aanwezig was, zodat het ook niet mogelijk is dat [appellant] op die dag een afspraak had. Bovendien zou van een mondeling naar voren gebrachte zienswijze volgens vaste praktijk een verslag zijn gemaakt, dat ook naar [appellant] zou zijn gezonden, aldus de raad. Het gesprek waarnaar [appellant] verwijst heeft volgens de raad niet op 14 oktober 2013, maar op 21 oktober 2013, en derhalve buiten de termijn voor het indienen van zienswijzen, plaatsgevonden. Bovendien betrof dit niet een gesprek over het ontwerpplan met de behandelend ambtenaar, maar een gesprek over de weigering van een omgevingsvergunning met een ambtenaar van de afdeling Vergunningen, aldus de raad.
1.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, in samenhang gelezen met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 3 september 2013 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 14 oktober 2013. In de kennisgeving is vermeld dat naast een schriftelijke ook een mondelinge reactie kan worden ingediend en dat daarvoor binnen de termijn van de terinzagelegging een afspraak dient te worden gemaakt met de behandelend ambtenaar.
Niet in geschil is dat [appellant] niet binnen de termijn bij de raad een schriftelijke zienswijze naar voren heeft gebracht. Met betrekking tot de stelling van [appellant] dat hij tijdens een gesprek met een ambtenaar van de gemeente mondeling zijn zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht overweegt de Afdeling dat, daargelaten of dit gesprek binnen de termijn voor het indienen van zienswijzen heeft plaatsgevonden, [appellant] ter zitting heeft bevestigd dat dit een gesprek over de weigering van een omgevingsvergunning betrof met een ambtenaar van de afdeling Vergunningen. De Afdeling acht niet aannemelijk dat [appellant] tijdens dat gesprek op een zodanige wijze te kennen heeft gegeven de wens te hebben een zienswijze tegen het plan te willen indienen dat de raad dit had moeten aanmerken als een mondelinge zienswijze tegen het bestreden besluit.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Helder w.g. Brock
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
288-603.