201401082/2/A4.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 december 2013 in zaak nr. 12/6376 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2012 heeft het dagelijks bestuur aan [vergunninghouder] krachtens de Keur waterschap Brabantse Delta een vergunning verleend voor het plaatsen, hebben en onderhouden van een erfafscheiding op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 2 oktober 2012 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.W. Verhoeven, advocaat te Breda, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.L.W. Huijsmans en ing. J.B. Klaasen, beiden werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. S. van Hengel, advocaat te Etten-Leur, als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 15 oktober 2014 in zaak nr. 201401082/1/A4 heeft de Afdeling het dagelijks bestuur opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 2 oktober 2012 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 9 december 2014 heeft het dagelijks bestuur het besluit van 2 oktober 2012 gewijzigd.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld tot en met 14 januari 2015 hun zienswijzen over de wijze waarop het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 2 oktober 2012 is hersteld naar voren te brengen.
[vergunninghouder] heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het bezwaar van [appellant] tegen de bij het besluit van 30 mei 2012 verleende vergunning bij het besluit van 2 oktober 2012 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De Afdeling heeft het dagelijks bestuur in de tussenuitspraak opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van die uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] te nemen.
2. Bij besluit van 9 december 2014 heeft het dagelijks bestuur het besluit van 2 oktober 2012 gewijzigd door het bezwaar van [appellant] alsnog ontvankelijk doch ongegrond te verklaren. [vergunninghouder] heeft in haar zienswijze te kennen gegeven zich te kunnen verenigen met het besluit van 9 december 2014.
3. De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 9 december 2014 niet geheel aan [appellant] is tegemoetgekomen, zodat hiertegen van rechtswege beroep is ontstaan als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Awb.
[appellant] heeft, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, geen zienswijze over het besluit van 9 december 2014 naar voren gebracht. Hieruit leidt de Afdeling af dat hij geen bezwaar heeft tegen het besluit van 9 december 2014. De Afdeling zal het hiertegen van rechtswege ontstane beroep van [appellant] ongegrond verklaren.
4. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep van [appellant] gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 2 oktober 2012 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.
5. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Deze zaak en de zaak nr. 201401080/2/A4 zijn daarbij aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Samenhangende zaken worden voor de toekenning van een vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand aangemerkt als één zaak. In elk van deze zaken zal dan ook de helft van de in aanmerking komende proceskosten worden vergoed.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 december 2013 in zaak nr. 12/6376;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta van 2 oktober 2012, kenmerk 12UT011874;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta van 9 december 2014 ongegrond;
VI. veroordeelt het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 116,00 (zegge: honderdzestien euro) voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
163-784.