201400911/1/R4.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Van Neerbos Bouwmarkten B.V., gevestigd te Vlaardingen, en anderen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Alblasserdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Werkgebied" opnieuw vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Van Neerbos B.V. en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Van Neerbos Bouwmarkten B.V. en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2014, waar Van Neerbos B.V. en anderen, vertegenwoordigd door mr. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting als partij gehoord Hornbach Bouwmarkt Nederland B.V. en anderen, vertegenwoordigd door mr. G.H.J. Heutink, advocaat te Amsterdam.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan bevat een actuele juridisch-planologische regeling voor de bedrijventerreinen van Alblasserdam met uitzondering van het terrein Haven-Zuid en het Containertransferium. Het plan is naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2013, in zaaknr. 201211527/1/R4, opnieuw vastgesteld. In die uitspraak is door de Afdeling het besluit van de raad van 25 september 2012 vernietigd voor zover aan het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein", voor zover dit betrekking heeft op het perceel van Hornbach aan de Kelvinring 60 te Alblasserdam, niet de aanduiding "maximum vloeroppervlak 10.000 m²" was toegekend. Tevens heeft de Afdeling aan de raad opgedragen om binnen dertien weken na verzending van die uitspraak een nieuw besluit te nemen ten aanzien van dat plandeel. De vernietiging van het besluit van 25 september 2012 bij die uitspraak vond haar grondslag in het oordeel dat in strijd met artikel 9, zesde lid van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland (hierna: de Verordening Ruimte), voor de vaststelling van het plan geen advies was gevraagd aan het Regionaal Economisch Overleg (REO). Naar aanleiding van de uitspraak heeft de raad na ontvangst van het advies van het REO Zuid Holland Zuid van 11 juni 2013 (het REO-advies) het plan opnieuw vastgesteld.
3. Van Neerbos B.V. en anderen richten zich in beroep tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" dat ziet op het perceel van Hornbach B.V. aan de Kelvinring 60. Volgens hen maakt het plan ten onrechte een uitbreiding van de bouwmarkt en het tuincentrum ter plaatse mogelijk. Zij voeren hiertoe aan dat de raad ten onrechte is afgeweken van het REO-advies, omdat de raad ten onrechte ervan is uitgegaan dat het beleid waarop het REO-advies is gebaseerd, enkel is ingegeven door economische in plaats van ruimtelijke motieven. Van Neerbos B.V. en anderen wijzen erop dat het REO-advies negatief is over de voorgenomen uitbreiding omdat deze uitbreiding niet past in het regionaal beleid en provinciaal beleid over perifere detailhandel (hierna tevens: PDV-beleid). De voorziene uitbreiding is dan ook in strijd met dit beleid. De spreiding van perifere detailhandelsvestigingen is bovendien een ruimtelijk belang, zo blijkt ook uit de uitspraken van de Afdeling van 7 augustus 2013 in zaaknr. 201208707/1/R4 en van 8 oktober 2014 in zaaknr. 201309388/1/R4. Ook wijzen Van Neerbos B.V. en anderen erop dat het gemeentebestuur tot 2012 geen medewerking wilde verlenen aan de voorziene uitbreiding vanwege het voornoemde beleid en dit beleid sindsdien niet is gewijzigd. Zij stellen dat dan ook sprake is van een onbegrijpelijke ommezwaai van de zijde van de raad.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit. Hiertoe wijst de raad erop dat de beroepsgronden van Van Neerbos B.V. en anderen betrekking hebben op hun concurrentiebelangen, terwijl het REO-advies is gebaseerd op het regionale PDV-beleid. Dit beleid, dat ziet op het beperken van de oppervlakte van bouw- en tuinmarkten, ziet op de belangen van consumenten en niet van concurrenten.
De raad stelt voorts dat het REO heeft getoetst aan gedateerd beleid. Dit beleid, maar ook het actuele regionale en provinciale beleid, zo stelt de raad, beschermt ten aanzien van de vestiging van bouw- en tuincentra geen ruimtelijk relevant belang. Het beleid is gebaseerd op de wens van een evenwichtige spreiding van de voorzieningen over de regio, zodat inwoners op aanvaardbare afstand hun inkopen kunnen doen. De vraag of inwoners op aanvaardbare afstand hun niet-dagelijkse inkopen kunnen doen is volgens de raad, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 18 september 2013 in zaaknr. 201208105/1/R2, planologisch niet meer relevant. Overigens blijkt uit het door RBOI uitgevoerde distributieplanologisch onderzoek van 12 april 2012 dat de voorziene uitbreiding ten opzichte van het aanbod in bouwmarkten en tuincentra binnen het marktgebied relatief gering is en dat de overige grootschalige bouwmarkten en tuincentra in de regio over voldoende draagvlak in de directe omgeving beschikken, aldus de raad.
Ten slotte stelt de raad dat hem bij het vaststellen van een bestemmingsplan een grote mate van beleidsvrijheid toekomt en dat de omstandigheid dat eerder geen medewerking is verleend aan de uitbreiding nog niet maakt dat nimmer medewerking kan worden verleend.
5. Het perceel Kelvinring 60 heeft de bestemming "Bedrijventerrein" met onder meer de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - detailhandel perifeer-1". Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 14.000 m². In 2005 is een bouwvergunning met vrijstelling verleend voor de oprichting van een bouwmarkt van 8.909 m² met een tuincentrum van 1.025 m² (= in totaal 9.934 m²) op het perceel. Deze bouwmarkt met tuincentrum is gerealiseerd. Het plan maakt een uitbreiding van het verkoopvloeroppervlak met 3.674 m² mogelijk.
5.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder s, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van detailhandel - detailhandel perifeer-1" tevens bestemd voor perifere detailhandel -1.
Ingevolge artikel 1, lid 1.54, van de planregels wordt onder perifere detailhandel -1 verstaan: detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, tuincentra, bouwmarkten en grove bouwmaterialen, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstraling (lees: uitstalling) (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden) alsmede in keukens, sanitair en woninginrichting, waaronder meubels, als ondergeschikt onderdeel van het bij bouwmarkten gebruikelijke assortiment.
REO-advies
6. Over het betoog van de raad dat artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg staat dat het bestreden besluit wordt vernietigd omdat het REO-advies niet strekt ter bescherming van de belangen van Van Neerbos B.V. en anderen, overweegt de Afdeling het volgende.
6.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
6.2. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
6.3. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland (hierna: de Verordening Ruimte), zoals deze gold ten tijde van belang, wijst een bestemmingsplan voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, geen bestemmingen aan die nieuwe detailhandel mogelijk maken;
Ingevolge het tweede lid is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing op een bestemmingsplan dat de volgende ontwikkelingen mogelijk maakt:
a.(…);
b. tuincentra;
c. bouwmarkten;
d. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m² en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s: mits de gronden op kaart 7 zijn aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel;
(….);
Ingevolge het vijfde lid gaat een bestemmingsplan dat een ontwikkeling van perifere detailhandel mogelijk maakt, zoals bedoeld in het tweede lid, onder b, c en d, bij detailhandelsontwikkelingen groter dan 1.000 m², vergezeld van een distributieplanologisch onderzoek. Tevens is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg.
6.4. Van Neerbos B.V. en anderen beogen met hun beroep het voorkomen van leegstand, het behoud en herstel van een gezond woon-, werk- en ondernemersklimaat en het behoud en herstel van een gezonde perifere detailhandelsstructuur in de regio. De provincie beoogt met de in artikel 9 van de Verordening Ruimte opgenomen regeling de detailhandelsstructuur in de provincie te versterken, om onder meer te voorkomen dat leegstand ontstaat en door het in verband daarmee behouden en herstellen van een uit ruimtelijke oogpunt goed woon-, werk- en ondernemersklimaat. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 8 oktober 2014 in zaaknr. 201309388/1/R4 zijn dit ruimtelijke belangen. De Afdeling is daarom van oordeel dat artikel 9 van de Verordening Ruimte mede de strekking heeft de door Van Neerbos B.V. en anderen genoemde belangen te beschermen. Het relativiteitsvereiste als vervat in artikel 8:69a staat daarom niet in de weg aan een vernietiging van het bestreden besluit.
7. Over het betoog van Van Neerbos B.V. en anderen dat de raad ten onrechte is afgeweken van het REO-advies overweegt de Afdeling het volgende.
7.1. Ingevolge artikel 3:50 van de Awb wordt, indien het bestuursorgaan een besluit neemt dat afwijkt van een met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, zulks met de redenen voor de afwijking in de motivering vermeld.
7.2. In het REO-advies staat onder meer dat op 20 september 2007 een negatief REO-advies is uitgebracht aan het college van burgemeester en wethouders van Alblasserdam inzake de uitbreiding van Hornbach, omdat die niet paste in het toenmalige regionale PDV-beleid. In het REO-advies staat verder dat de stuurgroep REO Zuid-Holland-Zuid heeft besloten dit afwijzende REO-advies van 20 september 2007 te herbevestigen en het niet opportuun heeft geacht een nieuw advies uit te brengen, omdat een nieuw advies in verband met een verleende omgevingsvergunning functieloos zou zijn en geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht.
7.3. In het REO-advies van 20 september 2007, dat is bijgevoegd bij het REO-advies, is vermeld dat het leidend kader in de regio Zuid-Holland Zuid de regionale PDV-structuurvisie is. Dit beleid brengt mee dat een vestiging met de omvang en uitstraling van deze Hornbach thuishoort op één van de belangrijkste PDV-locaties in de regio. Alblasserdam is niet aangemerkt als een dergelijke locatie, maar als een locatie van het derde hiërarchische niveau, met de typering "lokaal en beperkt regionaal verzorgend", met de toevoeging "aangewezen voor verplaatsende PDV-activiteit met een totale omvang van 10.000 m² verkoopvloeroppervlakte". In het verleden is gekozen voor de vestiging van Hornbach in Alblasserdam, omdat op dat moment in de hoger in de hiërarchie geplaatste gemeenten geen geschikte locaties beschikbaar waren. Een verdere uitbreiding van de Hornbach in Alblasserdam past dan ook niet in het regionaal beleid, aldus het REO-advies van 20 september 2007.
7.4. De raad heeft in het vaststellingbesluit gemotiveerd waarom hij van het REO-advies is afgeweken. Daartoe is vermeld dat de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de in het plan voorziene uitbreiding niet vergelijkbaar zijn met die in 2007. In 2007 is onder meer getoetst aan de Regionale PDV-structuurvisie uit 2001, waarin Alblasserdam was aangewezen voor verplaatsende PDV-activiteiten met een totale omvang van 10.000 m2 vvo. Dat beleid is echter vanwege verouderd cijfermateriaal, trends in de detailhandel en nieuw beleid en regelgeving niet meer actueel. Uit het op 20 december 2012 door de stuurgroep REO Zuid-Holland-Zuid vastgestelde Beleidsplan PDV blijkt dat binnen de regio marktruimte is voor uitbreiding van het aanbod bouwmarkten met ruim 13.000 m2 winkelvloeroppervlak en dat het aanbod tuincentra globaal gezien in evenwicht is met de vraag, doch dat ook daar nog een beperkte uitbreidingsruimte van ruim 2.200 tot 4.800 m2 winkelvloeroppervlak aanwezig is. Ook staat in de motivering van het vaststellingsbesluit dat in het rapport "ruimtelijk-economisch onderzoek uitbreiding bouwmarkt/tuincentrum" van 21 oktober 2013 van Rho Adviseurs voor Leefruimte (hierna: het Rho-rapport) is geconcludeerd dat de voorziene uitbreiding van de Hornbach niet leidt tot een toename van leegstand en dat overigens de leegstand in de perifere detailhandelsgebieden in de regio gering is te noemen.
De raad heeft er voorts op gewezen dat in het door RBOI uitgevoerde distributieplanologisch onderzoek van 12 april 2012 (hierna: DPO) is uiteengezet dat de voorziene uitbreiding ten opzichte van het winkelaanbod in bouwmarkten en tuincentra binnen het marktgebied relatief gering is en dat de overige grootschalige bouwmarkten en tuincentra in de regio over voldoende draagvlak in de directe omgeving beschikken.
7.5. In het DPO is vermeld dat de overige grootschalige aanbieders over voldoende draagvlak in de directe omgeving beschikken, bestaande uit de eigen kern aangevuld met inwoners van de landelijk gelegen gemeenten. Er is daarom geen reden om te verwachten dat de uitbreiding van Hornbach in Alblasserdam een structuurverstorende invloed zal hebben de op overige bouwmarkten dan wel tuincentra in de omgeving.
7.6. In het Rho-rapport is vermeld dat de aard en de omvang van de leegstand in de centrumgebieden, de ondersteunende winkelgebieden, de grootschalige concentraties en de overige perifere locaties geen verband houden met de ontwikkeling van Hornbach in Alblasserdam. De ontwikkeling van Hornbach zal geen invloed op de autonome situaties van de winkelleegstand in het verzorgingsgebied hebben. Het plan kan volgens het Rho-rapport gerealiseerd worden binnen de huidige marktomstandigheden, waardoor er voor alle winkels in de tuin- en doe-het-zelf branche voldoende omzet te behalen blijft voor economisch-duurzaam functioneren. Er zal daarom geen sprake zijn van een toename van de winkelleegstand, waardoor geen onaanvaardbare gevolgen zijn voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat in het verzorgingsgebied.
7.7. De Afdeling is van oordeel dat de raad met voornoemde onderzoeken voldoende heeft gemotiveerd dat het plan elders in de regio niet zal leiden tot onaanvaardbare leegstand, een onaanvaardbaar ondernemersklimaat, dan wel een anderszins onaanvaardbare planologische situatie. Daarmee heeft de raad toereikend gemotiveerd waarom hij is afgeweken van het REO-advies. Ten aanzien van de stelling van Van Neerbos B.V. en anderen dat het DPO is gebaseerd op verouderde gegevens, overweegt de Afdeling dat in het Rho-rapport gegevens zijn verwerkt van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel van 2013. Hieruit volgt dat de gegevens van dit rapport niet dermate verouderd zijn dat dit rapport niet gebruikt had mogen worden voor het opstellen van het onderhavige plan. Voorts hebben Van Neerbos B.V. en anderen geen tegenrapport overgelegd, noch op een andere manier aannemelijk gemaakt dat de genoemde onderzoeken dusdanige gebreken vertonen dat de raad zich daarop niet in redelijkheid heeft kunnen baseren bij het nemen van het bestreden besluit.
Provinciaal/regionaal beleid
8. Over het betoog van de raad dat artikel 8:69a eraan in de weg staat dat het bestreden besluit wordt vernietigd omdat het regionale PDV-beleid niet strekt ter bescherming van de belangen van Van Neerbos B.V. en anderen, overweegt de Afdeling het volgende.
8.1. In de "Provinciale Structuurvisie - Visie op Zuid-Holland" zoals die luidt na 30 januari 2013 (hierna: de PSV), is vermeld dat veel van de huidige grootschalige detailhandel is gevestigd op bedrijventerreinen waar een beperking van toelaatbare branches geldt. Vanuit het beleid om dit areaal juist voor reguliere bedrijven te behouden, wordt de uitbreiding van de perifere detailhandel op deze en nieuwe locaties zeer terughoudend benaderd. Buiten de centra is alleen ruimte voor specifieke branches (perifere detailhandel) die niet goed inpasbaar zijn in de bestaande centra. Voor grootschalige detailhandel in meubelen en andere aan het wonen gerelateerde branches zijn opvanglocaties aangewezen. Deze zogenoemde PDV-locaties zijn aangeduid op een kaart in de Verordening. De provincie acht het noodzakelijk dat er op termijn minder PDV-locaties in Zuid-Holland beschikbaar zullen zijn.
In de Notitie detailhandel Zuid-Holland van juli 2012 (hierna: de Notitie detailhandel) is de detailhandelsstrategie van de provincie omschreven. In paragraaf 3.2 van deze notitie is het kwantitatief kader per regio aangegeven en wordt de REO’s verzocht om de planvoorraad in belangrijke mate en, waar mogelijk, het huidige winkelvloeroppervlak te verminderen, waarbij zij rekening houden met de planvoorraad en ontwikkelingsmogelijkheden bij het opstellen of actualiseren van regionale detailhandelsstructuurvisies. Verzocht wordt hierbij rekening te houden met de provinciale beleidslijnen neergelegd in de Notitie. De provincie wil hiermee leegstand en disfunctioneren van winkelcentra voorkomen, zodat de ruimtelijke kwaliteit niet vermindert.
8.2. In de "Regionale Structuurvisie en Beleidsplan PDV Zuid-Holland Zuid" van 20 december 2012 (hierna: het Beleidsplan PDV) is vermeld dat consumenten gebaat zijn bij een ruimtelijke spreiding van bouwmarkten en tuincentra. Consumenten kunnen dan dicht bij huis deze doelgericht bezochte winkels bezoeken. Om de ruimtelijke spreiding en variëteit van bouwmarkten en tuincentra in stand te houden, wordt terughoudend omgegaan met de vestiging van zeer grootschalige aanbieders (met een sterk bovenlokale functie). De achterliggende gedachte hierbij is dat de vestiging van nieuwe zeer grote bouwmarkten of tuincentra de bestaande variëteit in aantal aanbieders sterk doet afnemen. Dat gaat ten koste van de keuzemogelijkheden van consumenten. Bij bouwmarkten is daarnaast de tendens dat resterende bouwmarkten noodzakelijkerwijs ook kiezen voor schaalvergroting en een locatie naast de concurrent. Wat resteert is een cluster met slechts enkele aanbieders op gemiddeld grotere afstand van de consument. In het Beleidsplan PDV staat dat een verdringingsmarkt is ontstaan met in toenemende mate leegstand en dat vooral perifere locaties hiermee te maken hebben.
8.3. De Afdeling stelt vast dat zowel het provinciale als het regionale beleid inzake detailhandel, zoals hiervoor weergegeven, tot doel hebben de door Van Neerbos B.V. en anderen genoemde belangen, waaronder het voorkomen van leegstand en het behoud van een goed ondernemersklimaat, te beschermen. Artikel 8:69a staat daarom niet in de weg aan een vernietiging van het bestreden besluit.
9. Over het betoog van Van Neerbos B.V. en anderen dat de uitbreiding van Hornbach in strijd is met het provinciale en regionale detailhandelbeleid, overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet gebonden is aan regionaal en provinciaal beleid. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Ten overvloede merkt de Afdeling op dat dit tot de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 - uit welke periode ook het oude REO-advies uit september 2007 dateert - anders was door de omstandigheid dat een bestemmingsplan toen goedkeuring behoefde van het college van gedeputeerde staten en dat het college in beginsel gehouden was overeenkomstig het provinciaal beleid te beslissen.
9.1. De raad heeft erop gewezen dat de PSV het overschot aan detailhandel in de regio Zuid-Holland Zuid plaatst in een kwantitatief kader, maar dat dit niet gespecificeerd is naar branche. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat weliswaar in de PSV is aangegeven dat het noodzakelijk is dat er op termijn minder opvanglocaties voor perifere detailhandel in Zuid-Holland beschikbaar zijn, maar dat op kaart 7 van de Verordening Ruimte de locatie van de Hornbach niet is aangewezen als een dergelijke locatie. Deze feiten en omstandigheden zijn door Van Neerbos B.V. en anderen niet bestreden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat met het regionale en provinciale detailhandelbeleid onvoldoende rekening zou zijn gehouden. Het betoog faalt.
10. Over het betoog van Van Neerbos B.V. en anderen dat sprake is van een onbegrijpelijke omslag binnen de gemeente ten aanzien van de aanvaardbaarheid van de uitbreiding van Hornbach, heeft de raad ter zitting uiteengezet dat hij zich in de onderhavige procedure voor de eerste maal heeft uitgelaten over het verlenen van planologische medewerking aan de uitbreiding van de Hornbach. Bovendien staat het een raad vrij op grond van gewijzigde planologische inzichten of gewijzigde omstandigheden een andere planologische keuze te maken. Het betoog faalt.
11. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
545-817.