ECLI:NL:RVS:2015:447

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
201310495/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en vernietiging van voorschotten kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 10 oktober 2013 geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de aan [wederpartij] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag voor de berekeningsjaren 2009 en 2010 ten onrechte had herzien en op nihil had gesteld. De Belastingdienst/Toeslagen had in haar besluit van 20 november 2012 de bezwaren van [wederpartij] ongegrond verklaard, omdat hij niet had aangetoond dat de kinderopvang op basis van een overeenkomst had plaatsgevonden, zoals vereist door de Wet kinderopvang (Wko). De rechtbank oordeelde echter dat de overeenkomsten die [wederpartij] had overgelegd, wel degelijk voldeden aan de eisen van de Wko.

In hoger beroep betoogde de Belastingdienst/Toeslagen dat de rechtbank niet had onderkend dat [wederpartij] niet had aangetoond dat de opvang in de berekeningsjaren op basis van een overeenkomst had plaatsgevonden. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 4 november 2014 behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank inderdaad niet had onderkend dat [wederpartij] niet had aangetoond dat de opvang op basis van een overeenkomst had plaatsgevonden. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de berekeningsjaren 2009 en 2010. De Afdeling heeft het beroep tegen het besluit van 20 november 2012 alsnog ongegrond verklaard, waarmee de eerdere beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van de juiste overeenkomsten voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag en de eisen die daaraan gesteld worden. De Belastingdienst/Toeslagen had terecht betoogd dat de overgelegde overeenkomsten niet voldeden aan de wettelijke vereisten, waardoor [wederpartij] geen recht had op de gevraagde voorschotten.

Uitspraak

201310495/1/A4.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2013 in zaak nr. 13/128 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 26 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [wederpartij] over de berekeningsjaren 2009 en 2010 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 20 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover hier van belang, de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 november 2012 vernietigd in zoverre dat betrekking heeft op de berekeningsjaren 2009 en 2010 en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit op de bezwaren dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand, waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 52, (vanaf 1 januari 2010: eerste lid), geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van het gastouderbureau en de ouder.
Ingevolge het op 1 januari 2010 in werking getreden artikel 56, vierde lid, geschiedt gastouderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van het gastouderbureau en de ouder. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst.
Bij wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (vanaf 1 augustus 2010: Regeling wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; hierna: de Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft onder meer aan het besluit van 20 november 2012 ten grondslag gelegd dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat de kinderopvang in 2009 en 2010 op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden. Derhalve heeft hij volgens de Belastingdienst/Toeslagen over deze berekeningsjaren geen recht op voorschotten kinderopvangtoeslag. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen voldoen de overeenkomsten tussen [wederpartij] en [gastouderbureau], met als ingangsdata 1 augustus 2008 en 1 januari 2010 (hierna: respectievelijk overeenkomst 1 en overeenkomst 2), die [wederpartij] bij brief van 15 november 2011 heeft overgelegd niet aan de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling gestelde eisen en heeft hij daarom met het overleggen daarvan niet aangetoond dat de opvang op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden. Voorts heeft [wederpartij] volgens de Belastingdienst/Toeslagen met het overleggen van de overeenkomst tussen hem en het gastouderbureau, met 1 oktober 2008 als ingangsdatum, (hierna: overeenkomst 3) dit evenmin aangetoond.
3. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de overeenkomsten 1 en 2 te worden aangemerkt als overeenkomsten als bedoeld in artikel 52 van de Wko. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, niet aan de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling gestelde vereisten hoeft te voldoen en dat derhalve de Belastingdienst/Toeslagen [wederpartij] ten onrechte heeft tegengeworpen dat deze overeenkomsten daaraan niet voldoen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat deze overeenkomsten wel voldoen aan de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling gestelde eisen, indien deze in samenhang worden gelezen met overeenkomst 3.
4. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat de kinderopvang in de berekeningsjaren 2009 en 2010 op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgehad en dat [wederpartij] derhalve geen aanspraak heeft op voorschotten kinderopvangtoeslag over die jaren. Daartoe heeft de Belastingdienst/Toeslagen aangevoerd dat in de overeenkomsten 1 en 2 onder meer de voor de opvang te betalen prijs per uur ontbreekt en dat deze overeenkomsten daarom niet aan artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling gestelde vereisten voldoen. Voorts is het volgens de Belastingdienst/Toeslagen niet geloofwaardig dat in de berekeningsjaren 2009 en 2010 kinderopvang op basis van overeenkomst 3 heeft plaatsgevonden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat naar aanleiding van een door hem bij brief van 22 oktober 2011 gedaan verzoek om afschriften van alle overeenkomsten die [wederpartij] of zijn partner hebben gesloten met [gastouderbureau] de overeenkomsten 1 en 2 zijn overgelegd en [wederpartij] eerst in bezwaar overeenkomst 3 heeft overgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft twijfels bij de authenticiteit van deze overeenkomsten, waarbij hij van belang acht dat vraagouders achteraf via de website van dit gastouderbureau overeenkomsten konden opvragen.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2), valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling af te leiden dat bedoeld is dat, aan de hand van de in deze bepaling vermelde gegevens, onderzocht kan worden of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de overeenkomst die de ouder heeft gesloten (Stcrt. 6 oktober 2004, nr. 192, blz. 6). Dit betekent dat de ouder, om aanspraak op kinderopvangtoeslag te kunnen maken, inzicht dient te geven in de met het gastouderbureau gemaakte afspraken over de kinderopvang door een akte van een overeenkomst over te leggen, waaruit die afspraken blijken. Dat in de aanhef van de Regeling niet naar artikel 52 van de Wko is verwezen, doet hier, mede gezien de hiervoor weergegeven bedoeling van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling niet aan af. Aangezien in de overeenkomsten 1 en 2 niet de voor de opvang te betalen prijs per uur is vermeld, heeft [wederpartij] met het overleggen daarvan niet aangetoond dat de opvang heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko.
Voorts heeft [wederpartij] geen verklaring gegeven waarom hij niet eerder dan in bezwaar overeenkomst 3 heeft overgelegd, waarin wel de voor de opvang te betalen prijs per uur is vermeld. [wederpartij] heeft evenmin een aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat hij naar aanleiding van de brief van 22 oktober 2011, waarin uitdrukkelijk is verzocht om afschriften van alle overeenkomsten te verstrekken die hij of zijn partner met het gastouderbureau hebben gesloten, andere overeenkomsten heeft overgelegd. De stelling van de Belastingdienst/Toeslagen dat gastouders achteraf via de website van [gastouderbureau] overeenkomsten konden opvragen, heeft [wederpartij] niet weersproken. Gelet op het vorenstaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat niet geloofwaardig is dat de opvang toentertijd heeft plaatsgevonden op basis van overeenkomst 3.
De conclusie is dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat de opvang in 2009 en 2010 op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgehad en dat [wederpartij] daarom geen aanspraak op voorschotten kinderopvangtoeslag over die berekeningsjaren heeft.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij het besluit 20 november 2012 heeft vernietigd in zoverre dat betrekking heeft op de berekeningsjaren 2009 en 2010. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 20 november 2012 alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2013 in zaak nr. 13/128, voor zover de rechtbank daarbij het besluit van 20 november 2012 heeft vernietigd in zoverre dat betrekking heeft op de berekeningsjaren 2009 en 2010;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep over de berekeningsjaren 2009 en 2010 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
402.