ECLI:NL:RVS:2015:442

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
201403482/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • A. Hammerstein
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake subsidie agrarisch natuurbeheer door maatschap tegen college van gedeputeerde staten van Utrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de maatschap [maat A] en [maat B] tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De maatschap had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht, dat hen een subsidie voor agrarisch natuurbeheer had verleend. Het college had op 7 februari 2013 medegedeeld dat de subsidie over 2012 zou worden uitbetaald tot een bedrag van € 4.975,51. Na bezwaar van de maatschap heeft het college op 13 juni 2013 het eerdere besluit herroepen en een aanvullende uitbetaling van € 27,22 gedaan voor een specifieke beheereenheid. De rechtbank verklaarde het beroep van de maatschap ongegrond, waarop de maatschap in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 oktober 2014 behandeld. De maatschap betoogde dat de rechtbank had miskend dat zij binnen de Gecombineerde Opgave een verzoek had gedaan om slotenmarges mee te tellen bij de subsidieaanvraag. De Afdeling oordeelde dat de maatschap in de Gecombineerde Opgave niet had verzocht om slotenmarges te betrekken bij de berekening van de subsidie. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college de slotenmarges niet had betrokken bij het besluit op het betaalverzoek.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 februari 2015.

Uitspraak

201403482/1/A2.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de maatschap [maat A] en [maat B], gevestigd te Haarzuilens, gemeente Utrecht, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Utrecht,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2014 in zaak nr. 13/3683 in het geding tussen:
de maatschap
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2013 heeft het college aan de maatschap medegedeeld dat de voor agrarisch natuurbeheer verleende subsidie over 2012 wordt uitbetaald tot een bedrag van € 4.975,51.
Hiertegen heeft de maatschap bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 mei 2013 heeft het college het besluit van 7 februari 2013 aangevuld en medegedeeld dat beheereenheid 1010 is ingetrokken.
Bij besluit van 13 juni 2013 heeft het college het door de maatschap tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaar gegrond verklaard, deze besluiten herroepen voor zover daarbij beheereenheid 1010 was ingetrokken en de subsidie voor deze beheereenheid over 2012, ten bedrage van € 27,22, alsnog uitbetaald.
Bij uitspraak van 12 maart 2014 heeft de rechtbank het door de maatschap tegen het besluit van 13 juni 2013 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de maatschap hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2014, waar de maatschap, vertegenwoordigd door ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord advies, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels, werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4.1.1.1 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht (hierna: de SNL), zoals deze luidde ten tijde van belang, kan het college op aanvraag een subsidie agrarisch natuurbeheer verstrekken.
Ingevolge artikel 4.1.1.6, tweede lid, dient een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer uiterlijk op de peildatum van ieder beheerjaar, middels een ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1975/2006 van de Commissie van 7 december 2006 (Pb 2006 L 368; hierna: Verordening 1975/2006) vastgesteld aanvraagformulier, bij het college een aanvraag in tot betaling van de jaarvergoeding voor dat beheerjaar, waarbij de artikelen 7 en 8 van Verordening 1975/2006:
a. van toepassing zijn voor zover subsidie wordt verstrekt voor de agrarische beheerpakketten, opgenomen in bijlage 3, onderdeel B.1, en
b. van overeenkomstige toepassing zijn voor zover subsidie wordt verstrekt voor de agrarische beheerpakketten, opgenomen in bijlage 3, onderdeel B.2.
Ingevolge artikel 4.1.2.2, aanhef en onder a, is, onverminderd artikel 4.1.1.6, een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer gehouden elk beheerjaar het beheer uit te voeren overeenkomstig het door het college vastgestelde collectief beheerplan zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 4.1.1.6, tweede lid, bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt.
Ingevolge artikel 1.12, eerste lid, geeft een begunstigde die een aanvraag indient voor een subsidie agrarisch natuurbeheer, niet zijnde een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer, en die de in aanmerking komende oppervlakte wenst uit te breiden met sloten als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 (Pb 2009 L 316; hierna: Verordening 1122/2009) dit aan:
a. in de aanvraag, alsmede
b. in de aanvraag, bedoeld in artikel 4.1.1.6, tweede lid.
Ingevolge het tweede lid is het eerste lid, aanhef en onderdeel b, van overeenkomstige toepassing op aanvragen voor een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 65/2011 van de Commissie van 27 januari 2011 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (Pb 2011 L 25; hierna: Verordening 65/2011) dient de begunstigde voor maatregelen die meerjarige verbintenissen inhouden, een jaarlijkse betalingsaanvraag in.
Ingevolge het vierde lid kunnen steunaanvragen, betalingsaanvragen en andere verklaringen te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit als zodanig wordt erkend.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, worden voor alle verbintenissen of contracten die na 1 januari 2007 ingaan, de betalingsaanvragen in het kader van de oppervlaktegebonden maatregelen ingediend overeenkomstig artikel 11, tweede lid, van Verordening 1122/2009.
2. De maatschap heeft op 26 november 2009 een aanvraag ingediend om subsidie ingevolge de SNL in verband met deelname aan collectief weidevogelbeheer op grond van het collectieve beheerplan "02. De Venen" van de provincie Utrecht (hierna: het collectieve beheerplan).
Bij besluit van 6 april 2010 heeft het college de aanvraag van de maatschap om deel te nemen aan collectief agrarisch natuurbeheer goedgekeurd voor een minimale oppervlakte van 0,5 ha en een maximale oppervlakte van 50 ha, verhoogd met een toeslag voor het uitrijden van ruige stalmest, onder voorbehoud van goedkeuring van het collectieve beheerplan door het college.
Bij besluit van 13 maart 2012 (Prov. blad 2012, nr. 12) heeft het college het collectieve beheerplan vastgesteld.
Op 10 mei 2012 heeft de maatschap voor het beheerjaar 2012 verzocht om uitbetaling van de subsidie door middel van de zogeheten Gecombineerde Opgave.
Aan het besluit van 13 juni 2013 heeft het college ten grondslag gelegd dat de uit te betalen subsidie niet gebaseerd kan worden op een grotere oppervlakte dan de oppervlakte van de beheereenheden waarvoor de maatschap in de Gecombineerde Opgave om uitbetaling van de subsidie heeft verzocht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college bij de bepaling van de hoogte van de uit te betalen subsidie terecht de oppervlakte van slotenmarges buiten beschouwing heeft gelaten, nu de maatschap in de Gecombineerde Opgave bij het verzoek om uitbetaling van de subsidie niet heeft verzocht om slotenmarges in aanmerking te nemen.
3. De maatschap betoogt dat de rechtbank, door aldus te oordelen, heeft miskend dat de maatschap binnen de Gecombineerde Opgave, waar mogelijk, een beroep heeft gedaan op slotenmarges en heeft verzocht om de oppervlakte van de slotenmarges toe te rekenen aan de beheereenheden.
3.1. Uit artikel 1.12, eerste lid, aanhef en onder b, van de SNL, in verbinding met het tweede lid, volgt dat, indien de maatschap de voor subsidie in aanmerking komende oppervlakte wenst uit te breiden met slotenmarges, zij dit bij het verzoek om uitbetaling van de subsidie - in de Gecombineerde Opgave - dient aan te geven.
3.2. De maatschap heeft in de Gecombineerde Opgave 2012 verzocht om uitbetaling van de subsidie voor diverse beheereenheden. Uit de door het college overgelegde afdruk van de Gecombineerde Opgave 2012 blijkt dat de maatschap hierin niet heeft verzocht bij de berekening van het subsidiebedrag slotenmarges te betrekken.
Ter staving van haar standpunt heeft de maatschap in hoger beroep een afdruk van een ander onderdeel van de Gecombineerde Opgave 2012 overgelegd. Deze afdruk heeft als opschrift "Opgave Gewaspercelen" en heeft betrekking op de uitbetaling van rechten op grond van de Bedrijfstoeslagregeling. Dat de maatschap in verband met die regeling heeft verzocht om uitbetaling van slotenmarges, betekent niet dat het college daaruit had moeten afleiden dat de maatschap tevens beoogde uitbetaling van subsidie ingevolge de SNL voor slotenmarges aan te vragen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 december 2014 in zaak nr. 201401137/1/A2) is de controlesystematiek bij toeslagrechten niet toepasbaar op aanvragen in het kader van SNL-subsidie. Anders dan bij toeslagrechten kan een ontvanger van SNL-subsidie om verschillende redenen in een bepaald jaar van uitbetaling afzien, bijvoorbeeld omdat hij het beheer in dat jaar niet heeft uitgevoerd. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat het college de slotenmarges terecht niet heeft betrokken bij het besluit op het betaalverzoek.
Het betoog faalt.
3.3. Voor zover de maatschap heeft beoogd te betogen dat zich in dit geval een kennelijke fout voordoet als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van Verordening 65/2011 faalt het betoog evenzeer. De maatschap heeft in het betaalverzoek de volgens haar voor subsidie in aanmerking komende oppervlakte van de onderscheiden beheereenheden vermeld. Zij heeft daarbij niet verzocht deze oppervlaktes uit te breiden met sloten als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van Verordening 1122/2009. Reeds hierom is het ontbreken van slotenmarges bij de opgegeven oppervlaktes van de beheereenheden in het betaalverzoek niet aan te merken als een kennelijke fout. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat voor zover er een probleem was bij het elektronisch invullen van de Gecombineerde Opgave, zoals de maatschap stelt, zij contact had kunnen opnemen met de RVO die de subsidieregeling namens het college uitvoert, dan wel een schriftelijk verzoek om toepassing van slotenmarges had kunnen doen. Zie in dit verband de uitspraken van de Afdeling van 3 april 2013 in zaak nr. 201206627/1/A2 en van 7 mei 2014 in zaak nr. 201301061/1/A2.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Koster
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
710.