201403523/1/A3.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] handelend onder de naam [uitgaanscentrum], wonend te Veldhoven,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 maart 2014 in zaak nr. 13/5186 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Veldhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2012 heeft de burgemeester geweigerd voor [uitgaanscentrum] afwijkende sluitingstijden vast te stellen.
Bij besluit van 1 oktober 2013 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2014, waar [appellant] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Diemel en B.C. Heuvelmans, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2:17, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (hierna: de Apv) is het de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers in de inrichting te laten verblijven:
a. op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur; en
b. op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 06.00 uur.
Ingevolge artikel 2:18, eerste lid, kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:17, eerste lid, geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
Ter zake van voormelde bepalingen heeft de burgemeester in de ‘Nadere regels Sluitingstijden
horeca’ nadere regels vastgesteld. Voor [uitgaanscentrum] zijn in deze nadere regels afwijkende sluitingstijden opgenomen die gelden nadat de burgemeester de afwijkende sluitingstijden, al dan niet voor een bepaalde periode, heeft vastgesteld. Deze vaststelling vindt plaats bij afzonderlijk beluit van de burgemeester.
Indien de burgemeester afwijkende sluitingstijden voor [uitgaanscentrum] vaststelt, geldt de (afwijkende) uiterlijke sluitingstijd op een reguliere zondag (nacht van zaterdag op zondag): 04.00 uur.
2. In 2002 heeft de burgemeester voor [uitgaanscentrum] sluitingstijden vastgesteld die afwijken van de reguliere sluitingstijden voor de horeca in Veldhoven. Verwacht werd dat door verlenging van de sluitingstijd de bezoekers geleidelijk [uitgaanscentrum] zouden verlaten, waardoor overlast voor de omgeving zou worden verminderd. Dit zou de openbare orde ten goede komen. De vaststelling van afwijkende sluitingstijden is daarna telkens, na een evaluatie, met één jaar verlengd. In 2012 heeft de burgemeester aan de vaststelling van de afwijkende sluitingstijden voorschriften verbonden.
Aan het besluit van 1 oktober 2013 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat uit een bestuurlijke rapportage van de politie en uit reacties vanuit de omgeving van het uitgaansgebied volgt dat in het uitgaansgebied nog steeds overlast wordt veroorzaakt en dat dit met de verruiming van de sluitingstijd niet is opgelost. Daarbij komt dat [uitgaanscentrum] zich niet aan de opgelegde voorschriften heeft gehouden. Om de overlast te beperken en een fijne leefomgeving te waarborgen worden geen afwijkende sluitingstijden meer vastgesteld, aldus de burgemeester.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verruiming van de sluitingstijden van [uitgaanscentrum] niet in het belang van de openbare orde is. De burgemeester heeft immers elf jaar lang dit belang wel aanwezig geacht. Voorts heeft de burgemeester ten onrechte een door omwonenden na de initiële besluitvorming ondertekende petitie van april 2013 aan de weigering om afwijkende sluitingstijden vast te stellen ten grondslag gelegd. De petitie is niet voortgekomen uit initiatief van de omwonenden. Zij zijn door de gemeente naar hun beleving gevraagd. Ook de rapportage van de politie biedt onvoldoende steun voor het oordeel dat de openbare orde niet gebaat is bij toekenning van afwijkende sluitingstijden voor [uitgaanscentrum], nu de rapportage niet op de openbare orde ziet en geen meldingen van overlast bevat. Daarbij komt dat op de dagen dat [uitgaanscentrum] om 04.00 uur sloot geen meldingen van overlast in de politiedossiers zijn opgenomen, aldus [appellant].
3.1. De omstandigheid dat de burgemeester elf jaar lang afwijkende sluitingstijden voor [uitgaanscentrum] heeft vastgesteld betekent niet dat de burgemeester thans niet tot een ander oordeel mag komen. De afwijkende sluitingstijden waren vastgesteld in het belang van de openbare orde. In het besluit van 1 oktober 2013 heeft de burgemeester zich terecht op het standpunt gesteld dat het vaststellen van afwijkende sluitingstijden een tijdelijke maatregel is om de horeca-uitbater de gelegenheid te geven de openbare orde te herstellen, nu dit rechtstreeks volgt uit artikel 2:18, eerste lid, van de Apv. Daarbij heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat indien er ondanks de verlenging van de afwijkende sluitingstijden overlast blijft bestaan, de tijdelijke maatregel dient te worden ingetrokken. De afwijkende sluitingstijden dragen dan immers niet bij aan de verbetering van de openbare orde. [appellant] heeft zich zowel in zijn beroepschrift bij de rechtbank als in zijn hogerberoepschrift op het standpunt gesteld dat uit niets blijkt dat de situatie met betrekking tot de openbare orde is veranderd. Ook ter zitting heeft hij niet aangetoond dat de overlast rond [uitgaanscentrum] is verminderd. Daarbij komt dat de omwonenden bij brief van 9 april 2013 te kennen hebben gegeven bezwaar te hebben tegen verruiming van de openingstijden van [uitgaanscentrum]. Ongeacht of deze kennisgeving een op initiatief van de omwonenden opgezette petitie is of op grond van onderzoek van de gemeente tot stand is gekomen, heeft de burgemeester hieruit mogen afleiden dat de omwonenden overlast ondervinden van het uitgaansgebied. Dat volgens [appellant] niet vaststaat dat de ondervonden overlast verband houdt met de afwijkende sluitingstijden van [uitgaanscentrum], laat onverlet dat evenmin vaststaat dat de afwijkende sluitingstijden tot een vermindering van de overlast hebben geleid. Ook uit het advies en de bestuurlijke rapportage van de politie van onderscheidenlijk 16 juli 2012 en 23 november 2012 volgt dat er meldingen zijn gedaan omtrent geluidsoverlast en dat de overlast zaken betreft als wildplassen, vernielingen en opstootjes. Hoewel [appellant] terecht betoogt dat de bestuurlijke rapportage niet specifiek betrekking heeft op de openbare orde, betekent dat niet dat uit die rapportage niet de door de burgemeester getrokken conclusie kan worden herleid. Nu de afwijkende sluitingstijden niet kenbaar tot verbetering van de openbare orde hebben geleid, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester in redelijkheid van het vaststellen van die afwijkende sluitingstijden heeft kunnen afzien.
Het betoog faalt.
4. Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de burgemeester ten onrechte zijn economisch belang niet heeft betrokken in het besluit van 1 oktober 2013. Het economisch belang is geen belang dat in artikel 2:18, eerste lid, van de Apv wordt genoemd, noch een bijzondere omstandigheid als bedoeld in dat artikel. De burgemeester was derhalve niet gehouden dit belang in zijn oordeel te betrekken, zodat het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
434-773.