ECLI:NL:RVS:2015:439

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
201403098/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • F.C.M.A. Michiels
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere waarden voor geluidbelasting vastgesteld door college voor woningen in Valkenswaard

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 februari 2015 uitspraak gedaan over het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard, dat op 25 februari 2014 hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting heeft vastgesteld voor woningen gelegen binnen de geluidzone langs de Europalaan en de Valkenierstraat. De Stichting Belangengroep Europalaan e.o. Valkenswaard en enkele appellanten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij zich niet konden verenigen met de vastgestelde hogere waarden. De Afdeling heeft de zaak op 7 januari 2015 ter zitting behandeld.

De appellanten voerden aan dat het college ten onrechte geen rapporten langs elektronische weg beschikbaar heeft gesteld en dat de uitkomsten van het verkeersonderzoek niet betrouwbaar zijn. Het college stelde echter dat de rapporten ter inzage zijn gelegd en dat de uitkomsten van het verkeersonderzoek zijn gebaseerd op actuele gegevens. De Afdeling oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de hogere waarden voor geluidbelasting zijn vastgesteld in overeenstemming met de Wet geluidhinder (Wgh).

De Afdeling heeft verder overwogen dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de verkeersintensiteiten op de Europalaan na de reconstructie te laag zijn ingeschat. De bezwaren van de appellanten over de geluidbelasting en de noodzaak van geluidschermen werden door de Afdeling verworpen. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling de beroepen ongegrond, waarmee het besluit van het college in stand bleef.

Uitspraak

201403098/1/R3.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Belangengroep Europalaan e.o. Valkenswaard, gevestigd te Valkenswaard, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: de Stichting),
2. [appellant sub 2], wonend te Valkenswaard,
3. [appellant sub 3], wonend te Valkenswaard,
4. [appellant sub 4A] en [appellante sub 4B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), wonend te Valkenswaard,
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2014 heeft het college voor de gevels van de in dit besluit genoemde woningen, gelegen binnen de geluidzone langs de Europalaan en de Valkenierstraat, ten westen van de Europalaan, hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege deze wegen vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de Stichting, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2015, waar de Stichting, vertegenwoordigd door T.P.F. Terhaard, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.C. Blonk, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. R. Bormans, [appellant sub 4], bijgestaan door J.H.T. Roosen-Goudsmit, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Walta, werkzaam bij de publiekrechtelijke rechtspersoon Samenwerking A2 gemeenten, ing. R. Nieborg, W. van Genugten, ir. J.A.M. van Dijk, allen werkzaam bij het onderzoeksbureau Royal HaskoningDHV, H. Janssen, werkzaam bij de Omgevingsdienst Zuid-Oost Brabant, en T. Peters, werkzaam voor de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ten behoeve van de reconstructie als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) van de Europalaan in de kern van Valkenswaard heeft het college hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevels van de in het bestreden besluit vermelde woningen vastgesteld.
2. De Stichting, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Daartoe voert [appellant sub 4] aan dat het college het bij het ontwerp van het besluit behorende rapport "Reconstructie Europalaan, deelrapport Verkeer", versie 2, van Royal HaskoningDHV van 12 november 2013, (hierna: deelrapport Verkeer) ten onrechte niet langs elektronische weg beschikbaar heeft gesteld. Ook is het rapport "Verkeersmodel Regio Kempen 2013, Technische rapportage" van Royal HaskoningDHV van 21 oktober 2013 (hierna: Technische rapportage) ten onrechte niet langs elektronische weg beschikbaar gesteld.
2.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat deel uitmaakt van afdeling 3.4 van die wet, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge artikel 110c, eerste lid, van de Wgh is op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 110a de in afdeling 3.4 van de Awb geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat indien het college van burgemeester en wethouders bevoegd is de hogere waarde vast te stellen en het besluit ten behoeve van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan wordt genomen, het ontwerp van het besluit tegelijkertijd met het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
2.2. Het college heeft onweersproken gesteld dat het deelrapport Verkeer en de Technische rapportage ter inzage zijn gelegd bij het ontwerp van het bestreden besluit. Voor zover [appellant sub 4] betoogt dat het college deze stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar had moeten stellen, overweegt de Afdeling dat geen rechtsregel daartoe verplicht. De vraag of het deelrapport Verkeer en de Technische rapportage langs die weg beschikbaar zijn gesteld, kan daarom verder in het midden blijven. Het betoog faalt.
3. Voorts voeren de Stichting, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] aan dat de uitkomsten van het verkeersonderzoek niet betrouwbaar zijn. Zij stellen dat deze uitkomsten sterk afwijken van de uitkomsten van het verkeersonderzoek dat in een eerdere procedure over de vaststelling van hogere waarden is verricht, terwijl de verkeerssituatie niet relevant is veranderd. Volgens de Stichting had het college de vaststelling van het Mobiliteitsplan 2014, waarin het onderzoek naar de totale verkeerssituatie in en rond Valkenswaard is vervat, moeten afwachten alvorens het bestreden besluit te nemen.
3.1. Het college stelt dat in het verkeersonderzoek andere uitgangspunten zijn gehanteerd dan die in het verkeersonderzoek dat in een eerdere procedure tot het vaststellen van hogere waarden is verricht. Volgens het college wijken de uitkomsten van deze verkeersonderzoeken daardoor van elkaar af.
3.2. In haar uitspraak van 7 november 2012, in zaak nr. 201006615/1/R4, heeft de Afdeling de vorige besluiten van het college tot vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevels van een aantal woningen in de kern van Valkenswaard ten behoeve van de reconstructie van de Europalaan vernietigd. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het college de procedure tot vaststelling van hogere waarden opnieuw doorlopen.
3.3. In opdracht van de gemeente Valkenswaard heeft Royal HaskoningDHV een nieuw verkeersonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het deelrapport Verkeer. In dit deelrapport staat dat de verkeersgegevens van de reconstructie van de Europalaan zijn afgeleid van het verkeersmodel Regio Kempen. Dit verkeersmodel is in samenwerking met de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel, Valkenswaard en Waalre ontwikkeld om voorspellingen te kunnen doen over de effecten van ontwikkelingen op de verkeersstromen in deze gemeenten. Ten behoeve van de reconstructie van de Europalaan is het verkeersmodel geactualiseerd door gebruik van de meest recente gegevens over verkeerstellingen, ruimtelijke, infrastructurele en demografische ontwikkelingen.
Het college stelt dat in het verkeersmodel Regio Kempen als basisjaar 2013 is genomen. In het verkeersmodel zijn onder meer de resultaten ingevoerd van verkeerstellingen die begin 2013 zijn gehouden. Het verkeersmodel van het verkeersonderzoek dat in de eerdere procedure tot vaststelling van hogere waarden is verricht, was gebaseerd op gegevens uit het jaar 2008. Voorts stelt het college dat de ruimtelijke en sociaal-demografische ontwikkelingen in het verkeersmodel zijn aangepast aan de meest actuele prognoses van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (hierna: SRE) en de provincie Noord-Brabant. Daarbij zijn de economische ontwikkelingen en een verwachte lagere bevolkingsgroei in aanmerking genomen. De verkeerstellingen en nieuwe prognoses tonen een meer gematigde verkeersgroei in vergelijking met de verkeersgroei die berekend was in de eerdere procedure, aldus het college.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de uitkomsten van het verkeersonderzoek onbetrouwbaar zijn, omdat die afwijken van de uitkomsten van het verkeersonderzoek dat in de eerdere procedure tot vaststelling van hogere waarden is verricht. Evenmin ziet de Afdeling aanknopingspunten voor het oordeel dat het college de vaststelling van het Mobiliteitsplan 2014, waarin het nieuwe verkeers- en vervoersbeleid is neergelegd en het onderzoek naar de totale verkeerssituatie in en rond Valkenswaard is vervat, had moeten afwachten. Het betoog faalt.
4. De Stichting en [appellant sub 2] voeren aan dat de gemeente Heeze-Leende ten onrechte niet is betrokken in het studiegebied van het verkeersmodel Regio Kempen.
4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het opnemen van de gemeente Heeze-Leende in het studiegebied van het verkeersmodel Regio Kempen geen toegevoegde waarde heeft en dat het opnemen van deze gemeente in het invloedsgebied volstaat.
4.2. In het deelrapport Verkeer staat dat het verkeersmodel Regio Kempen een studiegebied, een invloedsgebied en een buitengebied kent. In het studiegebied liggen de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel, Valkenswaard en Waalre. De afbakening van het studiegebied is in onderling overleg met de betrokken gemeenten vastgesteld. Het invloedsgebied, dat om het studiegebied ligt, is in het verkeersmodel opgenomen, zodat daarmee beslispunten met betrekking tot de routekeuze van het auto- en vrachtverkeer binnen het verkeersmodel vallen. Het buitengebied betreft het doorgaand verkeer en het externe verkeer. Het college heeft in aanvulling hierop ter zitting toegelicht dat de gemeente Heeze-Leende in het invloedsgebied van het verkeersmodel Regio Kempen ligt en dat het verkeer uit deze gemeente dat naar en door het studiegebied rijdt in het verkeersmodel is betrokken.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de gemeente Heeze-Leende in het studiegebied van het verkeersmodel Regio Kempen had moeten worden opgenomen. Het betoog faalt.
5. [appellant sub 2] voert aan dat de gegevens die uit het verkeersmodel SRE3.0 zijn afgeleid en in het verkeersmodel Regio Kempen zijn ingevoerd te laag zijn gewaardeerd. Daarbij stelt hij dat onvoldoende rekening is gehouden met het invloedsgebied van de regio Eindhoven, welke regio door de rijksoverheid wordt gezien als een economisch groeigebied, en dat de verkeerstoename op de provinciale weg N69, die tot het rijkswegennet behoort, is onderschat. In dit verband stelt [appellant sub 2] dat in het verkeersonderzoek wat betreft de economische ontwikkelingen ten onrechte niet van een "Global Economy"-scenario is uitgegaan.
5.1. In het deelrapport Verkeer staat dat bij de ontwikkeling van het verkeersmodel Regio Kempen aansluiting is gezocht bij het verkeersmodel SRE3.0. Laatstgenoemd verkeersmodel is een regionaal verkeersmodel van het SRE waarin 21 gemeenten in de regio Zuidoost-Brabant samenwerken.
Het college stelt dat het verkeersmodel SRE3.0 wat betreft de economische ontwikkelingen uitgaat van het "Global Economy"-scenario binnen en buiten de regio Zuidoost-Brabant. Ook stelt het college dat het verkeersmodel SRE3.0 een verfijning betreft van het verkeersmodel Nederlands Regionaal Model dat betrekking heeft op het grondgebied van Nederland en een aantal omliggende landen. De economische ontwikkelingen in het overige deel van Nederland zijn daarom impliciet betrokken in het verkeersmodel Regio Kempen, aldus het college.
Gelet hierop heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat in het verkeersmodel Regio Kempen onvoldoende rekening is gehouden met het invloedsgebied van de regio Eindhoven en dat de verkeerstoename op de provinciale weg N69 is onderschat. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de gegevens die uit het verkeersmodel SRE3.0 zijn afgeleid en in het verkeersmodel Regio Kempen zijn ingevoerd te laag zijn gewaardeerd. Het betoog faalt.
6. De Stichting, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] betogen dat in het verkeersmodel Regio Kempen de verkeersintensiteiten op de Europalaan te laag zijn ingeschat. Daartoe voeren de Stichting en [appellant sub 2] aan dat in het verkeersonderzoek ten onrechte rekening is gehouden met de aanleg van de Lage Heideweg, omdat niet zeker is dat deze weg zal worden aangelegd. Daarnaast is niet duidelijk hoe in de verkeersberekeningen rekening is gehouden met deze weg.
Ook voeren de Stichting en [appellant sub 2] aan dat in het deelrapport Verkeer ten onrechte ervan wordt uitgegaan dat de verkeersintensiteiten op het wegvak op de Eindhovenseweg, tussen de Burgemeester Kuyperlaan en de Gagelhof, en het wegvak op de Luikerweg, tussen de Zuidelijke Randweg en de Venbergseweg, lager zullen zijn in de situatie na reconstructie van de Europalaan dan in de situatie zonder reconstructie. Zij wijzen erop dat deze wegvakken ter hoogte van een toegang naar de kern van Valkenswaard liggen. Volgens hen kunnen voormelde verkeersintensiteiten niet lager zijn, omdat wijzigingen in de verkeerssituatie alleen in de kern zullen plaatsvinden en niet daarbuiten.
Voorts stelt [appellant sub 4] dat het lokale, nationale en internationale verkeer over de Europalaan zal rijden, zodat op deze weg een grote toename van het verkeer valt te verwachten. Hij stelt dat alleen al het vrachtverkeer zal verviervoudigen. Volgens [appellant sub 4] zijn de uitkomsten van het verkeersonderzoek in zoverre onbetrouwbaar. Verder stellen de Stichting en [appellant sub 2] dat het verkeer vanaf de Eindhovenseweg niet over de westelijke route via de Geenhovensedreef zal rijden, omdat deze route knelpunten kent die, mede vanwege het ontbreken van financiële middelen, niet zullen worden opgelost. Volgens hen zal het verkeer dat over de westelijke route zou moeten rijden daarom over de Europalaan rijden.
6.1. Het college stelt dat in het verkeersonderzoek de verkeersintensiteiten op de gereconstrueerde Europalaan en op de toegangswegen naar de kern van Valkenswaard niet zijn onderschat.
6.2. In paragraaf 2.2 van het deelrapport Verkeer staat dat de aanleg van de Lage Heideweg, die een rechtstreekse verbinding zal vormen tussen de provinciale wegen N69 en de N397 aan de zuidzijde van de kern van Valkenswaard, in aanmerking is genomen bij de berekening van de verkeersprognoses. Ook in het geval de nieuwe verbindingsweg Westparallel niet wordt gerealiseerd zal deze weg worden aangelegd. Wat betreft de stelling van de Stichting dat de gemeente Bergeijk geen medewerking zal verlenen aan de aanleg van de Lage Heideweg op haar grondgebied, heeft het college ter zitting toegelicht dat voor zover dat het geval is de Lage Heideweg ter hoogte van het grondgebied van Bergeijk een ander verloop zal krijgen.
De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat in het verkeersmodel ten onrechte rekening is gehouden met de aanleg van de Lage Heideweg. Daarbij is van belang dat de raad van de gemeente Valkenswaard op 26 november 2009 het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Lage Heideweg" heeft vastgesteld dat voorziet in de aanleg van deze weg, welk plan bij uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2012 in zaak nr. 200909837/1/R4 onherroepelijk is geworden. Voor zover de Stichting en [appellant sub 2] stellen dat de verkeersberekeningen leemten in kennis vertonen, omdat niet duidelijk is hoe rekening is gehouden met de Lage Heideweg, hebben zij deze stelling niet onderbouwd.
Voor zover de Stichting stelt dat tijdelijk veel verkeer over de Europalaan zal rijden in de periode na de reconstructie, omdat de Lage Heideweg dan nog niet is aangelegd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor die stelling. Daarbij is van belang dat in het deelrapport Verkeer staat dat de aanleg van alleen de Lage Heideweg geringe effecten zal hebben voor het verkeer door Valkenswaard, omdat de directe aansluiting vanaf de N397 op de A67 vooralsnog ontbreekt. Voor zover de Stichting aanvoert dat wegens het ontbreken van de Lage Heideweg de geluidbelasting voor de woningen aan de Europalaan in de periode na reconstructie onaanvaardbaar hoog zal zijn, ziet de Afdeling voor dat oordeel derhalve geen grond.
6.3. Op afbeelding 4 van het deelrapport Verkeer zijn de verkeersverschuivingen te zien als gevolg van het openstellen van de gereconstrueerde Europalaan en het autoluw maken van het centrum van Valkenswaard. Blijkens afbeelding 4 leiden de verkeersverschuivingen tot een afname van het verkeer op sommige wegvakken, waaronder het wegvak op de Eindhovenseweg, tussen de Burgemeester Kuyperlaan en de Gagelhof en het wegvak op de Luikerweg, tussen de Zuidelijke Randweg en de Venbergseweg. Laatstgenoemde wegvakken liggen ter hoogte van een noordelijke onderscheidenlijk zuidelijke toegang naar de kern van Valkenswaard.
In de Technische rapportage staat dat het verkeersmodel Regio Kempen de verkeersstromen inschat van het auto- en vrachtverkeer. Met het verkeersmodel kunnen veranderingen van verplaatsingen inzichtelijk worden gemaakt die optreden als gevolg van infrastructurele maatregelen om congestie te verminderen. In het verkeersmodel Regio Kempen is het verkeersproces gemodelleerd op basis van verschillende keuzes die worden gemaakt bij het plannen van een autoverplaatsing, waaronder de routekeuze.
Ter zitting heeft het college daarbij toegelicht dat in 2025 over voormelde wegvakken ter hoogte van een toegang naar de kern van Valkenswaard minder verkeer zal rijden, omdat het verkeer buiten de kern van Valkenswaard rekening zal houden met een autoluwe Eindhovenseweg en deels zal kiezen voor een route om de kern.
Naar het oordeel van de Afdeling hebben de Stichting, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] het tegendeel niet aannemelijk gemaakt door alleen te stellen dat het verkeer niet voor een route om de kern zal kiezen, omdat de duur voor het afleggen van de route door Valkenswaard na de reconstructie van de Europalaan niet veel langer zal zijn dan de bestaande duur.
6.4. In het deelrapport Verkeer staat dat de openstelling van de gereconstrueerde Europalaan tot gevolg heeft dat het verkeer via twee routes om het centrum zal rijden. Aan de oostzijde van het centrum rijdt het verkeer over de route via de Zuidelijke Randweg en de Europalaan. Aan de westzijde rijdt het verkeer over de route via de Geenhovensedreef, de Nieuwe Waalreseweg en de Dommelseweg. In het deelrapport Verkeer is uitgegaan van het meest ongunstige scenario voor de bewoners van de woningen aan de Europalaan. Op de gereconstrueerde Europalaan is een stijging van verkeersintensiteit te verwachten. Het drukste gedeelte van de Europalaan, tussen de Leenderweg en de Valkenierstraat, zal in 2025 op werkdagen naar verwachting met 15.600 motorvoertuig per etmaal belast worden. Ook het aandeel van het vrachtverkeer zal op deze weg stijgen van 5 tot 7% in 2013 naar 10 tot 13% in 2025.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college van voormelde onderzoeksresultaten mogen uitgaan. [appellant sub 4] heeft zijn stelling dat een grote toename van het verkeer over de Europalaan valt te verwachten niet met stukken onderbouwd. Voorts ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de inrichting van de Geenhovensedreef en de gestelde knelpunten op de westelijke route via deze weg, zodanig zijn dat het verkeer niet via deze route zal rijden, maar zal kiezen voor de route via de Europalaan. Dat volgens de Stichting en [appellant sub 2] op de westelijke route veel verkeerslichten aanwezig zijn, wat daarvan ook zij, is daartoe onvoldoende.
6.5. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de verkeersintensiteiten op de Europalaan na reconstructie te laag zijn ingeschat. De betogen falen.
7. [appellant sub 2] voert aan dat in 2013 ten onrechte geen verkeerstellingen zijn gehouden in de Brakenstraat, omdat deze straat een belangrijke toegangsweg is naar de kern van Valkenswaard. Hij stelt dat de Brakenstraat als sluiproute zal worden gebruikt na reconstructie van de Europalaan.
7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat in de Brakenstraat geen verkeerstellingen hoefden te worden gehouden, omdat deze straat geen belangrijke toegangsweg is naar de kern van Valkenswaard. Volgens het college is deze straat een erftoegangsweg waar alleen eenrichtingsverkeer mogelijk is.
7.2. Blijkens tabel 1 van het deelrapport Verkeer zijn verkeerstellingen gehouden op de Europalaan en toegangswegen naar de kern van Valkenswaard zoals de Leenderweg, de Zuidelijke Randweg en de Luikerweg. In de Brakenstraat zijn geen verkeerstellingen gehouden.
Vast staat dat de Brakenstraat, die in de kern van Valkenswaard ligt, geen toegangsweg is naar de kern. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verkeer in de Brakenstraat door het gestelde gebruik als sluiproute dusdanig zal toenemen dat het college aanleiding had moeten zien in de Brakenstraat verkeerstellingen te houden. Het betoog faalt.
8. De Stichting voert aan dat de omrekenfactoren die voor de milieuonderzoeken zijn gehanteerd voor de Europalaan verkeerd in het deelrapport Verkeer zijn ingeschat. Daarnaast betoogt zij dat ten onrechte één omrekenfactor per voertuigcategorie is gehanteerd.
8.1. In de Technische rapportage staat dat de omrekenfactoren zijn afgeleid uit de verkeerstellingen. Uit het deelrapport Verkeer volgt dat voor de Europalaan één omrekenfactor voor etmaalgemiddelde werkdagintensiteiten naar weekdaggemiddelde intensiteiten per voertuigcategorie is gehanteerd. Voor het auto- en vrachtverkeer is een omrekenfactor van onderscheidenlijk 0.96 en 0.87 gehanteerd.
Nu de Stichting de stelling van het college niet heeft bestreden dat daarmee van de meest ongunstige verkeerssituatie is uitgegaan, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college niet van deze omrekenfactoren heeft mogen uitgaan. Het betoog faalt.
9. [appellant sub 4] betoogt dat de wijzigingen van de Europalaan niet aangemerkt kunnen worden als een reconstructie van een weg als bedoeld in artikel 1 van de Wgh. Daartoe voert hij aan dat de geluidbelasting vanwege de Europalaan met maximaal 1 dB wordt verhoogd.
9.1. Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder reconstructie van een weg verstaan een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd.
9.2. Ten behoeve van de reconstructie van de Europalaan heeft Royal HaskoningDHV een geluidonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Reconstructie Europalaan, deelrapport Geluid" van 12 november 2013 (hierna: deelrapport Geluid). In het deelrapport Geluid, waaraan de rekenresultaten van het geluidonderzoek als bijlagen bij dit deelrapport zijn bijgevoegd, staat dat in 2025 zonder het treffen van maatregelen voor 390 woningen de geluidbelasting op de gevel ten opzichte van de geluidbelasting die als de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd.
Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de wijzigingen aan de Europalaan dienen te worden aangemerkt als reconstructie van een weg als bedoeld in artikel 1 van de Wgh.
10. De Stichting en [appellant sub 3] betogen dat het vaststellen van hogere waarden vanwege de reconstructie van de Europalaan in strijd is met een toezegging van het gemeentebestuur, zoals vervat in de brief van 25 september 1992 van het college aan [belanghebbende].
10.1. De Afdeling is in haar uitspraak van 7 november 2012 uitgegaan van het oordeel in de tussenuitspraak van 27 juni 2012, in zaak nr. 201006615/1/R4, dat onder meer de Stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens het college is toegezegd dat geen hogere waarden worden vastgesteld in het geval de Europalaan toegankelijk zou worden vanaf de Zuidelijke Randweg. Het bestaan van een dergelijke toezegging volgt niet uit de vermelding in de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 1997 dat is toegezegd dat de benodigde milieu- en veiligheidsmaatregelen zullen worden getroffen. Ook uit de mededelingen in de brieven en de notulen van de raadsvergadering van 24 juni 1993 blijkt volgens de tussenuitspraak van 27 juni 2012 niet van de toezegging dat geen hogere waarden zullen worden vastgesteld, nu deze mededelingen niet wezenlijk verschillen van de in de uitspraak van 12 augustus 1997 vermelde toezegging.
De Afdeling ziet in deze procedure geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Het betoog faalt.
11. [appellant sub 2] betoogt dat de vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevels van zijn woning aan de [locatie] in strijd is met het gemeentelijke geluidbeleid. Daartoe voert hij aan dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt of zijn woning ten minste één geluidluwe gevel heeft.
11.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit niet in strijd met het gemeentelijke geluidbeleid is vastgesteld, omdat voor de woning op het perceel [locatie] één geluidluwe gevel is veiliggesteld.
11.2. In het deelrapport Geluid staat dat voor het beleid ten aanzien van het vaststellen van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting aansluiting is gezocht bij het beleid van de provincie Noord-Brabant. Volgens dit beleid dient voor het toestaan van grenswaarden van hoger dan 55 dB ten minste één geluidluwe gevel of geluidluwe plek bij de woning te worden veiliggesteld.
Voor de gevels aan de noord-, west- en zuidzijde van de woning aan de [locatie] zijn ten hoogste toelaatbare waarden, waaronder een waarde van 55 dB, vastgesteld. Uit de kaartbijlage bij het onderzoek naar de geluidbelasting op de oostelijke gevel van deze woning volgt dat de geluidbelasting vanwege de Brakenstraat, na toepassing van een aftrek op de geluidbelasting ingevolge artikel 110g van de Wgh, 44 dB bedraagt. De geluidbelasting vanwege de Europalaan en vanwege alle wegen bedraagt, na het treffen van maatregelen en na voormelde aftrek, ten hoogste 45 dB onderscheidenlijk 47 dB.
Nu de geluidbelasting op de oostelijke gevel minder zal bedragen dan 48 dB, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat een geluidluwe gevel is veiliggesteld. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevels van de woning van [appellant sub 2] in strijd is met het gemeentelijke geluidbeleid. Het betoog faalt.
12. [appellant sub 4] voert aan, naar de Afdeling begrijpt, dat in het geluidonderzoek ten onrechte is uitgegaan van een afstand van ongeveer 25 m vanaf de gevel van zijn woning tot de rotonde op de kruising Europalaan/Bakkerstraat/Wolbergstraat. Hij stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2012, in zaak nr. 201109956/1/A1, dat de afstand vanaf de perceelsgrens in aanmerking had moeten worden genomen.
12.1. In de uitspraak van 8 augustus 2012 heeft de Afdeling de beroepen tegen het besluit van het college van 25 mei 2010 tot het verlenen van vrijstelling voor de rotonde niet-ontvankelijk dan wel ongegrond verklaard, waarmee dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. De vrijstelling is vertaald in het bestemmingsplan "Hoge Akkers" dat op 27 juni 2013 is vastgesteld. Bij uitspraak van de Afdeling van 12 november 2014 in zaak nr. 201308678/1/R3 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden. In het bestemmingsplan is aan de gronden waarop de vrijstelling betrekking heeft een verkeersbestemming toegekend.
In de uitspraak van 8 augustus 2012 heeft de Afdeling overwogen dat het college onweersproken heeft verklaard dat de afstand vanaf het perceel van [appellant sub 4] tot de rotonde 18 m bedraagt. Anders dan [appellant sub 4] betoogt, volgt uit deze uitspraak niet dat in het geluidonderzoek van de afstand vanaf de perceelsgrens had moeten worden uitgegaan.
Nu het college uiteen heeft gezet dat de rotonde op een afstand van ongeveer 25 m vanaf de woning van [appellant sub 4] zal worden aangelegd en de Afdeling vaststelt dat het bestemmingsplan daaraan niet in de weg staat, is er geen grond voor het oordeel dat in het geluidonderzoek van een onjuiste afstand is uitgegaan. Het betoog faalt.
13. De Stichting voert aan dat een verschuiving van de oorspronkelijke locatie van voormelde rotonde in noordwestelijke richting onwenselijk is, omdat deze rotonde daardoor te dicht bij nieuwe woningen komt te liggen. Zij vreest dat het woon- en leefklimaat van de bewoners van deze woningen in het geding komt.
13.1. Nu het bestreden besluit niet ziet op de verplaatsing van de rotonde kunnen de bezwaren van de Stichting daartegen niet tot vernietiging van dit besluit leiden en blijven deze bezwaren buiten bespreking. Het betoog faalt.
14. De Stichting en [appellant sub 2] voeren aan dat de visuele telling van het verkeer dat ter plaatse van de kruising van de Zuidelijke Randweg met de Europalaan een niet-toegestane keerbeweging maakt ten onrechte niet is betrokken bij het geluidonderzoek.
14.1. In het deelrapport Verkeer staat dat een visuele telling is verricht van het verkeer dat ter plaatse van de kruising van de Zuidelijke Randweg met de Europalaan een niet-toegestane keerbeweging maakt. Het college heeft uiteengezet dat deze telling is betrokken bij de berekeningen van de etmaalintensiteiten van motorvoertuigen en dat deze etmaalintensiteiten voor de geluidberekeningen zijn gehanteerd.
Nu de Stichting en [appellant sub 2] het tegendeel niet aannemelijk hebben gemaakt, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het geluidonderzoek in zoverre ondeugdelijk is verricht. Het betoog faalt.
15. De Stichting en [appellant sub 3] voeren aan dat het college ten onrechte heeft afgezien van het plaatsen van geluidschermen. Volgens de Stichting liggen alleen financiële motieven ten grondslag aan de afweging om geen geluidschermen te plaatsen. [appellant sub 3] stelt dat een geluidscherm nabij zijn woning noodzakelijk is om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen en dat de mogelijkheden daartoe onvoldoende zijn onderzocht. Voorts betogen de Stichting en [appellant sub 3] dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Daartoe wijzen zij er op dat het plaatsen van een geluidscherm als voorwaarde is opgenomen in de ontheffing voor de bouw van een appartementencomplex op de hoek van de kruising van de Europalaan met de Bakkerstraat.
15.1. Het college stelt dat voor veel woningen geluidschermen uit een akoestisch oogpunt niet doeltreffend zijn, omdat de afname van geluidbelasting minder dan 5 dB bedraagt. Hoge geluidschermen waarmee voor sommige woningen wel een afname van meer dan 5 dB kan worden bereikt, zijn niet gewenst, omdat daaraan overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard kleven.
15.2. Ingevolge artikel 110a, eerste lid, van de Wgh is het college van burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
Ingevolge het vijfde lid vindt het eerste lid slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de weg van de gevel van de betrokken woningen tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde bevoegdheid enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.
15.3. In voormelde uitspraak van 7 november 2012 is de Afdeling uitgegaan van het oordeel in de tussenuitspraak van 27 juni 2012 dat het uitgangspunt van het college dat een geluidscherm vanuit akoestisch oogpunt niet doeltreffend is indien het een afname van geluidbelasting van 5 dB of minder tot gevolg heeft, niet onredelijk is. Voor zover de Stichting en [appellant sub 3] stellen dat de onderzochte geluidschermen die volgens het college een afname van de geluidbelasting van 5 dB of minder tot gevolg hebben in feite een grotere afname met zich brengen, hebben zij deze stelling niet onderbouwd.
Voorts heeft de Stichting niet aannemelijk gemaakt dat aan de afweging van het college om geen geluidschermen te plaatsen alleen financiële motieven ten grondslag liggen. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bezwaren die het college heeft aangedragen tegen een geluidscherm ter plaatse van zijn woning, zoals uiteengezet in de bijlage bij de aanvraag om hogere waarden, berusten op feitelijke onjuistheden.
Verder is de Afdeling in de uitspraak van 7 november 2012 uitgegaan van het oordeel in de tussenuitspraak dat het college onweersproken uiteen heeft gezet dat het geluidscherm bij de kruising van de Europalaan met de Bakkerstraat onderdeel is van een particulier bouwproject en dat geen sprake is van gelijke gevallen die het college ten onrechte verschillend heeft behandeld. De Afdeling ziet geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft afgezien van het plaatsen van geluidschermen. Het betoog faalt.
16. Verder voert [appellant sub 4] aan dat het college ten onrechte niet duidelijk heeft gemaakt welke voorzieningen dienen te worden getroffen om te voldoen aan de maximaal toegelaten geluidbelasting binnen de woning.
16.1. In de uitspraak van 7 november 2012 is de Afdeling uitgegaan van het oordeel in de tussenuitspraak dat uit de systematiek van de artikelen 100a en 112 van de Wgh volgt dat eerst na vaststelling van hogere waarden behoeft te worden bepaald of gevelisolerende maatregelen moeten worden getroffen en dat de vraag of de verplichting hiertoe bestaat los staat van de beoordeling van de rechtmatigheid van het hogerewaardenbesluit. De Afdeling ziet in deze procedure geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Het betoog faalt.
17. Tot slot stelt [appellant sub 4] dat de reconstructie van de Europalaan tot een verslechtering van de luchtkwaliteit zal leiden. Ook stelt hij dat de uitoefening van het recht van erfdienstbaarheid door de reconstructie wordt gehinderd.
17.1. In deze beroepsprocedure staat ter beoordeling of het college tot het vaststellen van hogere waarden heeft mogen overgaan. De bezwaren over de verslechtering van de luchtkwaliteit en de gevolgen voor een erfdienstbaarheid gaan het toetsingskader op grond van de Wgh te buiten en kunnen hier geen rol spelen. Het betoog faalt.
18. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Man
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
629.