201403709/1/A2.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante] (hierna: de vennootschap), gevestigd te Scherpenzeel,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 april 2014 in zaak nr. 13/4363 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de huurcommissie (lees: de huurcommissie).
Procesverloop
Bij drie onderscheiden besluiten van 29 november 2012 heeft de huurcommissie bepaald dat de vennootschap drie maal een bedrag van € 450,00 aan leges verschuldigd is.
Bij drie onderscheiden besluiten van 23 april 2013 heeft de huurcommissie het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 april 2014 heeft de rechtbank het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 23 april 2013 vernietigd, het gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld.
De huurcommissie heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2014, waar de huurcommissie, vertegenwoordigd door mr. E. Jacquemijns, werkzaam aldaar, is verschenen.
Overwegingen
1. De vennootschap is verhuurder van woonruimten aan de [locaties] te Utrecht. Drie huurders van deze woonruimten hebben een geschil dat zij ieder afzonderlijk met de vennootschap hebben, voorgelegd aan de huurcommissie. De huurcommissie heeft in deze drie geschillen bij onderscheiden uitspraken van 29 november 2012 onder meer de overeengekomen aanvangshuurprijs niet redelijk geacht en de vennootschap als de in het ongelijk gestelde partij aangemerkt. Om die reden dient de vennootschap leges te betalen, een bedrag van € 450,00 per uitspraak, aldus de huurcommissie.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de besluiten van 29 november 2012 aan de vennootschap zijn gericht en dat [appellante] slechts als natuurlijk persoon daartegen bezwaar heeft gemaakt. Hij heeft geen rechtstreeks maar hooguit een afgeleid belang bij deze besluiten en kan voorts niet met de vennootschap worden vereenzelvigd, zodat de huurcommissie hem ten onrechte als belanghebbende heeft aangemerkt en in zijn bezwaar heeft ontvangen, aldus de rechtbank.
3. De vennootschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [directeur] niet met de vennootschap kan worden vereenzelvigd. [directeur] en [bestuurder] zijn directeur en bestuurder van de besloten vennootschap [vennootschap], en in die hoedanigheid beiden zelfstandig bevoegd. [vennootschap] is enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap. Daaruit volgt dat [directeur] directeur/grootaandeelhouder van de vennootschap is, aldus de vennootschap.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 21 augustus 2013 in zaak nrs. 201203891/1/A1 en 201203894/1/A1) bestaat geen aanleiding om in alle gevallen waarin een zogeheten eenmans-B.V. en haar directeur/enig aandeelhouder optreden, het beroep van de een toe te rekenen aan de ander in het geval dat de eenmans-B.V. wel, maar de directeur/enig aandeelhouder niet tijdig beroep heeft ingesteld of omgekeerd. Hiervoor kan slechts in bijzondere gevallen aanleiding zijn en dan alleen indien vaststaat dat de belangen van de een identiek zijn aan die van de ander en daarover voor andere betrokkenen in het rechtsverkeer geen enkele onduidelijkheid of onzekerheid kan hebben bestaan. Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 augustus 2009, in zaak nr. 200807980/1/H1) moet deze uitleg ook van toepassing worden geacht in het geval van bezwaar, nu het de uitleg van bepalingen in hoofdstuk 6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) betreft die ook zien op het maken van bezwaar.
De vennootschap voert terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, gelet op de omstandigheden van dit geval, het door [directeur] gemaakte bezwaar kan worden toegerekend aan de vennootschap. De belangen van [directeur] en de vennootschap bij de besluiten van 29 november 2012 zijn identiek. Gelet op de besluitvorming in bezwaar en het verweerschrift in beroep bestond bij de huurcommissie geen enkele twijfel over de vraag wie bezwaar maakte. De rechtbank is derhalve ten onrechte tot het oordeel gekomen dat [directeur] slechts als natuurlijk persoon bezwaar heeft gemaakt.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de gronden van het beroep van de vennootschap tegen de besluiten van 23 april 2013 behandelen.
5. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (hierna: de Uitvoeringswet), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, is voor het door de huurcommissie doen van een uitspraak als bedoeld in artikel 4, tweede lid, een vergoeding aan de Staat verschuldigd. Het bedrag van de vergoeding wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld, mede aan de hand van het gegeven of de verzoeker of de partij die niet de verzoeker is een natuurlijk persoon of een rechtspersoon is.
Ingevolge het tweede lid geeft de huurcommissie bij het doen van een uitspraak, gemotiveerd aan welke partij en tot welk bedrag een vergoeding aan de Staat verschuldigd is.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onderdeel a, en onder 2˚, wordt, indien naar het oordeel van de huurcommissie, gelet op de strekking van het verzoekschrift, de verzoeker de geheel of voor het grootste deel in het gelijk gestelde partij is bij de partij die niet de verzoeker is, de voor hem geldende vergoeding ingevorderd.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit huurprijzen woonruimte (hierna: het Besluit), zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, wordt, indien de partij die niet de verzoeker is een rechtspersoon is, het bedrag van de vergoeding, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringswet, vastgesteld op € 450,00.
6. De vennootschap betoogt dat de huurcommissie zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij de leges dient te betalen, omdat de huurders volgens haar de zaken hebben ingetrokken, nadat zij met de vennootschap een schikking hadden getroffen. Dit blijkt uit e-mailberichten van de huurders, aldus de vennootschap.
6.1. De huurcommissie heeft van geen van de drie betrokken huurders een intrekking van de verzoeken om toetsing van de aanvangshuurprijs ontvangen. Ook tijdens de zitting op 29 november 2012 bij de huurcommissie heeft geen van die huurders medegedeeld dat deze het verzoek wenste in te trekken. De door de vennootschap overgelegde e-mailberichten zijn, daargelaten of de huurcommissie het gebruik van de elektronische weg heeft geopend, evenmin aan de huurcommissie gericht. De huurcommissie heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de verzoeken om toetsing van de aanvangshuurprijs niet zijn ingetrokken en dat op die verzoeken uitspraak moest worden gedaan. Nu de vennootschap volgens de uitspraken de in het ongelijk gestelde partij is, heeft de huurcommissie ingevolge artikel 7, derde lid, aanhef en onderdeel a en onder 2˚, van de Uitvoeringswet, gelezen in verbinding met artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van Besluit, terecht drie maal vergoeding van het bedrag van € 450,00 van haar gevorderd voor het doen van deze uitspraken.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Redelijke toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb brengt met zich dat het door de vennootschap in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van State aan haar wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 april 2014 in zaak nr. 13/4363;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, griffier.
w.g. Bijloos w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
97-729.