ECLI:NL:RVS:2015:409

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
201409306/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 19 november 2014. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de maatregel van vreemdelingenbewaring opgeheven en schadevergoeding toegekend. De vreemdeling was op 7 november 2014 in vreemdelingenbewaring gesteld, wat leidde tot de rechtszaak. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarop de vreemdeling een verweerschrift heeft ingediend. De staatssecretaris heeft nadere stukken ingediend en de vreemdeling heeft daarop gereageerd. Het onderzoek is vervolgens gesloten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, behandeld. In een eerdere uitspraak van 3 februari 2015 heeft de Afdeling geoordeeld dat de grief van de staatssecretaris slaagt. De Afdeling heeft vastgesteld dat het hoger beroep kennelijk gegrond is en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. De Afdeling heeft het besluit van 7 november 2014 getoetst aan de beroepsgronden die in eerste aanleg zijn ingediend.

De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris niet zorgvuldig heeft gehandeld, omdat hij laat op de avond in bewaring is gesteld en geen rekening is gehouden met zijn psychische problemen. De Afdeling oordeelt echter dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat zijn psychische problemen hem belemmerden om op het moment van de inbewaringstelling te worden vastgehouden. Daarom wordt het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is op 4 februari 2015 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201409306/1/V3.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 19 november 2014 in zaak nr. 14/25353 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2014 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 november 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris heeft desgevraagd nadere stukken ingediend waarop de vreemdeling desgevraagd heeft gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 3 februari 2015 in zaak nr. 201409344/1/V3 beantwoord. Uit de overwegingen 2.2. en 2.5. van die uitspraak volgt dat de grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 7 november 2014 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop nog moet worden beslist.
3. De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat de staatssecretaris niet zorgvuldig heeft gehandeld, omdat hij pas laat op de avond in bewaring is gesteld en geen rekening is gehouden met zijn psychische problemen.
Dit betoog faalt reeds nu de vreemdeling niet heeft toegelicht waarom de door hem gestelde psychische problemen eraan in de weg stonden dat hij om 22:20 uur in bewaring werd gesteld. Evenmin heeft de vreemdeling aannemelijk gemaakt dat hij wegens deze psychische problemen niet in bewaring kon worden gesteld.
4. Het beroep van de vreemdeling dient alsnog ongegrond te worden verklaard. Er is geen grond voor schadevergoeding.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 19 november 2014 in zaak nr. 14/25353;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, griffier.
w.g. Hent w.g. Den Dulk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015
565-644.