201409252/3/A2.
Datum uitspraak: 4 november 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
[opposante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2015 in zaak nr. 201409252/2/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 6 maart 2015, in zaak nr. 201409252/2/A2, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [opposante] verzet gedaan.
De Afdeling heeft het verzet ter zitting aan de orde gesteld op 28 september 2015.
Overwegingen
1. Bij de uitspraak, waarvan verzet, heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat [opposante] niet binnen de daarvoor gestelde termijn het verschuldigde griffierecht heeft betaald en niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest.
2. Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht, betreft uitsluitend de vraag, of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens - in dit geval - kennelijke niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.
3. In verzet betoogt [opposante] dat haar ten onrechte geen vrijstelling voor de betaling van het griffierecht is verleend. Zowel in hoger beroep als in verzet heeft zij aangevoerd dat zij in een verzorgingsinstelling verblijft, dat een wettelijk verplichte eigen bijdrage in mindering wordt gebracht op haar AOW-pensioen en haar aanvullend pensioen en dat zij slechts verstrekkingen in de vorm van zak- en kleedgeld ontvangt. In verzet heeft zij een overzicht van het CAK overgelegd, waaruit de eigen bijdrage blijkt die in rekening wordt gebracht, alsmede bankafschriften waaruit blijkt dat zij een netto-inkomen ontvangt dat minder dan 90% van de bijstandsnorm bedraagt. Voorts heeft zij gesteld dat zij niet over eigen vermogen beschikt en geen fiscale partner heeft.
3.1. Vaststaat dat het verschuldigde griffierecht niet is betaald.
In zijn uitspraak van 13 februari 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep (grote kamer) in zaak nr. 13/1349 WWB-V (www.rechtspraak.nl; ECLI:NL:CRVB:2015:282) geoordeeld dat van een situatie waarin heffing van het verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk maakt om gebruik te maken van de opengestelde rechtsgang sprake is indien het verzamelinkomen van de rechtzoekende minder bedraagt dan per 1 januari 2015 € 12.950,00 (€ 1.079,21 per maand). In haar uitspraak van 20 april 2015 in zaak nr. 201408883/3/A2) heeft de Afdeling overwogen dat ook de Afdeling omwille van de rechtseenheid de bedragen die zijn genoemd in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 als uitgangspunt zal hanteren.
3.2. Uit het in verzet overgelegde schema voor de berekening van de eigen bijdrage van het CAK blijkt dat het verzamelinkomen van [opposante] in het jaar 2012 € 22.500,00 bedroeg. Het verzamelinkomen overstijgt daarmee het vanaf 1 januari 2015 geldende bedrag, waarvan in dit geval moet worden uitgegaan, zijnde een verzamelinkomen van € 12.950,00. Ook in een situatie waarin [opposante] verkeert, dient te worden uitgegaan van het verzamelinkomen.
4. De conclusie is dat in hetgeen [opposante] in verzet heeft betoogd geen aanleiding kan worden gevonden voor het oordeel dat de Afdeling ten onrechte het beroep met vereenvoudigde behandeling, en derhalve zonder behandeling ervan ter zitting, niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Het verzet is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2015
97.