ECLI:NL:RVS:2015:4081

Raad van State

Datum uitspraak
12 oktober 2015
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
201504292/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor uitbreiding van veebezetting en aanpassing van stalsystemen in varkenshouderij

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan de maatschap [vergunninghouder] voor de uitbreiding van de veebezetting en aanpassing van de stalsystemen van een varkenshouderij op het perceel [locatie] te Markelo. Het college verleende deze vergunning op 8 maart 2012 op basis van de artikelen 16 en 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998).

Echter, op 19 mei 2015 heeft het college voor de derde keer beslist op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 8 maart 2012. Dit keer werd het bezwaar gegrond verklaard en werd het eerdere besluit herroepen. [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het college ten onrechte niet op de aanvraag heeft beslist, ondanks de herroeping van de vergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen.

Daarnaast heeft [appellant] betoogd dat het college in gebreke is gebleven bij het tijdig beslissen op zijn bezwaar en dat hij recht heeft op een dwangsom. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is dat de ingebrekestelling is verzonden, waardoor het college niet gehouden is een dwangsom te betalen.

Tot slot heeft [appellant] gesteld dat het college te weinig kosten heeft vergoed voor de behandeling van het bezwaar. De Afdeling heeft vastgesteld dat de gemachtigde van [appellant] niet is verschenen op de hoorzitting, waardoor het college de kostenvergoeding terecht heeft beperkt. De Afdeling heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard.

Uitspraak

201504292/2/R3.
Datum uitspraak: 12 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Markelo, gemeente Hof van Twente,
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2012 heeft het college aan de maatschap [vergunninghouder] vergunning krachtens de artikelen 16 en 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de uitbreiding van de veebezetting en aanpassing van de stalsystemen van een varkenshouderij op het perceel [locatie] te Markelo.
Bij besluit van 19 mei 2015 heeft het college voor de derde maal beslist op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 8 maart 2012. Daarbij is het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van 8 maart 2012 herroepen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat bij het besluit van 19 mei 2015 het besluit van 8 maart 2012 weliswaar is herroepen, maar dat ten onrechte niet tevens op de aanvraag is beslist.
1.1. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in plaats daarvan een nieuw besluit.
1.2. In het besluit van 19 mei 2015 is onder het kopje "Conclusie" vermeld dat het besluit waarbij de vergunning is verleend wordt herroepen en dat de aanvraag wordt afgewezen. Het betoog faalt.
2. [appellant] stelt, met verwijzing naar twee faxberichten van 7 augustus 2012, dat hij het college op 8 augustus 2012 in gebreke heeft gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het besluit van 8 maart 2012. In het besluit van 26 september 2012 op dit bezwaar heeft het college volgens hem ten onrechte niet de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld. [appellant] verzoekt de Afdeling om alsnog de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen.
2.1. De door [appellant] bedoelde dwangsom zou volgens hem zijn verbeurd totdat het college het besluit van 26 september 2012 heeft genomen, waarbij voor de eerste maal op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 8 maart 2012 is beslist. Bij uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2013 in zaak nr. 201210630/1/R2 heeft de Afdeling in de beroepsprocedure tegen voornoemd besluit van 26 september 2012 reeds geoordeeld over de beroepsgrond van [appellant] dat het college bij het besluit van 26 september 2012 ten onrechte niet de hoogte heeft vastgesteld van de verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift. In die uitspraak is overwogen dat het college heeft ontkend dat hij de ingebrekestelling, waarvan [appellant] stelt deze op 7 of 8 augustus 2012 aan het college te hebben verzonden, heeft ontvangen. Voorts is daarin overwogen dat [appellant] geen ingebrekestelling als processtuk heeft overgelegd en ook overigens desgevraagd ter zitting niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het college een schriftelijke ingebrekestelling heeft verzonden en dat het er derhalve voor moet worden gehouden dat geen ingebrekestelling is verzonden, zodat reeds hierom geen dwangsom is verschuldigd. Nu deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, hetgeen betekent dat genoemd oordeel over de ingebrekestelling bindend tussen partijen is vastgesteld, kan dit oordeel niet meer met succes aan de orde worden gesteld. Het betoog faalt derhalve.
3. [appellant] stelt dat het college te weinig kosten heeft vergoed die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Volgens hem heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarvoor het college ook 1 procespunt had moeten toekennen. Ter onderbouwing hiervan heeft [appellant] een uitnodiging bijgevoegd voor een hoorzitting op 3 september 2012.
3.1. In het hiervoor genoemde besluit van het college van 26 september 2012 is vermeld dat de gemachtigde van [appellant] op 3 september 2012 in de gelegenheid is geweest de bezwaren mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting, maar dat hij daar niet is verschenen. De Afdeling ziet geen aanleiding om van de onjuistheid daarvan uit te gaan. Nu de gemachtigde van [appellant] niet aanwezig is geweest op de hoorzitting waarvoor hij is uitgenodigd, heeft het college de vergoeding van de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand terecht beperkt tot de kosten in verband met het indienen van het bezwaarschrift. Het betoog faalt.
4. Het beroep is kennelijk ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2015
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
288.