201508784/2/A3.
Datum uitspraak: 31 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de stichting Stichting Flora & Faunabescherming Weesp (hierna: de stichting), gevestigd te Weesp,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 november 2015 in zaak nr. 15/3998 in het geding tussen:
de stichting
en
de staatssecretaris van Economische Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2015 heeft de staatssecretaris aan de stichting Stichting Uiteraard Uitermeer (hierna: Uiteraard Uitermeer) een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) verleend voor het verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de baardvleermuis, gewone grootoorvleermuis, watervleermuis, heikikker, bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper en rivierdonderpad alsmede het beschadigen, vernielen of verstoren van holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de waterspitsmuis bij het verrichten van werkzaamheden aan het Fort Uitermeer te Weesp.
Bij besluit van 3 augustus 2015 heeft de staatssecretaris het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2015 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Uiteraard Uitermeer heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 december 2015, waar de stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter onderscheidenlijk secretaris en penningmeester van de stichting], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.E.W. Tieleman, werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Uiteraard Uitermeer, vertegenwoordigd door [bestuurslid] van die stichting, bijgestaan door B.J.H. Koolstra en J.N. Ohm, beiden werkzaam bij Arcadis Nederland B.V., en D.J. Sietses, adviseur ecologie bij Ecogroen, als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Uiteraard Uitermeer beoogt Fort Uitermeer, dat in het verleden onderdeel was van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en later van de Stelling van Amsterdam, die is opgenomen op de UNESCO Werelderfgoedlijst, als waardevol cultuurhistorisch object te behouden. Voorts beoogt Uiteraard Uitermeer het fort voor het publiek toegankelijk te maken en de geschiedenis van het fort beter zichtbaar te maken. Bij dit alles staat het behoud en vergroten van natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden centraal, aldus Uiteraard Uitermeer.
3. Het verzoek van de stichting strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat geen werkzaamheden mogen worden verricht aan Fort Uitermeer.
4. De stichting betoogt onder meer dat de ontheffing ten onrechte is verleend wegens dringende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, in de zin van artikel 2, derde lid, aanhef en onder e, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten. Verder betoogt de stichting dat de in opdracht van Uiteraard Uitermeer verrichte onderzoeken een onvolledig en onjuist beeld geven van de op en rond Fort Uitermeer voorkomende beschermde natuurwaarden. Bovendien bevatten die onderzoeken volgens hen onjuiste conclusies over de invloed van de voorziene werkzaamheden op beschermde diersoorten. Voorts had volgens de stichting voor meer beschermde diersoorten ontheffing moeten worden verleend.
4.1. De stichting stelt dat haar belang bij de verzochte voorlopige voorziening is gelegen in het voorkomen van het uitvoeren van werkzaamheden aan Fort Uitermeer in de voor beschermde diersoorten kwetsbaarste periode en met onomkeerbare gevolgen voor voortplantings- en vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten alsmede voor die soorten zelf.
5. Uiteraard Uitermeer heeft ter zitting uiteengezet dat zij voorafgaand aan de uitspraak in de bodemprocedure slechts de volgende werkzaamheden wil uitvoeren:
a. aanleggen van een parkeervoorziening - zonder de aangrenzende natuurvriendelijke oevers - op een weiland ter hoogte van de hoofdentree;
b. aanleggen van een steiger in de sloepenhaven;
c. ontwikkeling van plofhuisje nummer 7 tot cultuurhuis en informatiecentrum;
d. wind- en regendicht maken van plofhuisje nummer 3, ook bekend als het manschappenverblijf.
5.1. Verder heeft Uiteraard Uitermeer uiteengezet dat haar belang bij het op korte termijn uitvoeren van deze werkzaamheden is gelegen in de omstandigheid dat voor het aanleggen van een parkeervoorziening, het aanleggen van een steiger in de sloepenhaven en de ontwikkeling van plofhuisje nummer 7 aanzienlijke subsidiebedragen zijn toegekend, die voor 1 april 2016 moeten worden gebruikt. De subsidieverstrekker heeft de termijn waarbinnen de subsidie moet zijn gebruikt reeds tweemaal verlengd en is niet bereid deze verder te verlengen. Zonder de subsidies acht Uiteraard Uitermeer het niet mogelijk de ontwikkeling van Fort Uitermeer nog enigszins rendabel tot stand te brengen. Verder heeft Uiteraard Uitermeer gesteld dat plofhuisje nummer 3 in zodanig slechte staat verkeert, dat het wind- en waterdicht maken ervan niet langer uitstel kan lijden. Tot slot heeft zij erop gewezen dat voormelde werkzaamheden, met het oog op de aanwezige of mogelijk aanwezige beschermde diersoorten, slechts plaats mogen vinden in de periode van januari tot en met medio februari onderscheidenlijk januari tot en met medio maart. Indien de werkzaamheden zouden moeten worden uitgesteld tot na de uitspraak in de bodemprocedure, zouden ze eerst begin 2017 kunnen worden uitgevoerd, aldus Uiteraard Uitermeer.
6. Deze procedure leent zich niet voor inhoudelijke beoordeling van de omvangrijke betogen van de stichting. Deze beoordeling zal daarom plaatsvinden in de bodemprocedure. Gelet hierop, gaat het thans om een afweging van de betrokken belangen.
6.1. De door de stichting gevreesde gevolgen voor de beschermde diersoorten ten behoeve waarvan de ontheffing is verleend, zien voor een aanzienlijk deel op andere werkzaamheden - zoals het inrichten van natuurvriendelijke oevers - dan de onder 5 vermelde werkzaamheden. Nu Uiteraard Uitermeer te kennen heeft gegeven deze werkzaamheden niet voorafgaand aan de uitspraak in de bodemprocedure te zullen uitvoeren, is er in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is evenmin aanleiding voor zover de stichting stelt dat ten onrechte geen ontheffing is verleend voor andere beschermde diersoorten dan is aangevraagd, nu de vraag of Uiteraard Uitermeer voor bepaalde beschermde diersoorten ten onrechte geen ontheffing heeft aangevraagd, niet ter beoordeling voorligt in de bodemprocedure.
6.2. De voorzieningenrechter acht op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat uitvoering van de onder 5 vermelde werkzaamheden zal leiden tot onomkeerbare gevolgen voor de diersoorten waarop de ontheffing betrekking heeft.
Voor zover het gaat om de gevolgen die het aanleggen van de parkeervoorziening heeft voor de heikikker, is ter zitting gewezen op de in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland opgestelde Soortenstandaard Heikikker, versie 2.0, waarin is vermeld: "De heikikker overwintert van oktober tot eind februari op vorstvrije plekken op het land buiten het bereik van het grondwater. De heikikker overwintert (nagenoeg) niet in het water. In laag Nederland overwintert de heikikker vooral langs sloten met afgetrapte slootkanten (niet ín het weiland) en in bosjes." Nu in deze soortenstandaard uitdrukkelijk is vermeld dat de heikikker niet overwintert in weilanden en voorts ter zitting van de zijde van Uiteraard Uitermeer onweersproken is gesteld dat de grondwaterstand in het weiland erg hoog is, waardoor het weiland niet geschikt is als winterverblijfplaats voor heikikkers, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat zich in het weiland geen winterverblijfplaatsen van heikikkers bevinden.
6.3. Uiteraard Uitermeer heeft voldoende duidelijk gemaakt dat uitstel van de werkzaamheden tot na de uitspraak in de bodemprocedure ertoe zal leiden dat de ontwikkeling van Fort Uitermeer door het wegvallen van subsidies niet of nauwelijks meer mogelijk zal zijn. Voorts zijn er voorshands geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Uiteraard Uitermeer ten onrechte heeft gesteld dat uitvoering van de werkzaamheden in de periode van januari tot en met medio februari onderscheidenlijk januari tot en met medio maart het gunstigst is met het oog op de bescherming van aanwezige of mogelijk aanwezige beschermde diersoorten. Uitstel van de werkzaamheden tot na de uitspraak in de bodemprocedure zou daarom leiden tot meer dan een jaar uitstel.
6.4. Gelet op het voorgaande, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter meer gewicht te worden toegekend aan het belang van Uiteraard Uitermeer bij uitvoering van de onder 5 vermelde werkzaamheden dan aan het belang van de stichting bij het niet doorgaan daarvan.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Herweijer
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2015
640.