ECLI:NL:RVS:2015:4076

Raad van State

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
201503457/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag werd op 25 maart 2015 afgewezen, waarna de vreemdeling op 20 april 2015 in beroep ging bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.R. Nohar, stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak.

De vreemdeling betoogde dat zij in China, vanwege haar lidmaatschap van de niet bij de Chinese overheid geregistreerde protestante kerk "Mengtou Pai", een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank had echter overwogen dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zij dit risico loopt. De vreemdeling klaagde dat zij niet voldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunt te onderbouwen, omdat de staatssecretaris dit standpunt pas ter zitting naar voren bracht.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde. Het hoger beroep werd gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank ook moest beslissen over de proceskosten in hoger beroep, die door de Afdeling op € 490,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan op 30 december 2015.

Uitspraak

201503457/1/V2.
Datum uitspraak: 30 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam (hierna: de rechtbank), van 20 april 2015 in zaken nrs. 15/6264 en 15/6265 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 april 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.R. Nohar, advocaat te Lemmer, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in de grief dat de rechtbank haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te onderbouwen dat zij in China wegens het behoren tot de niet bij de Chinese overheid geregistreerde protestante kerk "Mengtou Pai" een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
1.1. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij wegens het behoren tot voormelde kerk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Nu de staatssecretaris zich echter eerst ter zitting bij de rechtbank op dit standpunt heeft gesteld, en de vreemdeling op dat moment niet voldoende gelegenheid had zich te verweren, klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank haar in de gelegenheid had moeten stellen om voormeld risico te onderbouwen. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 20 april 2015 in zaak nr. 15/6264;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Loon
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015
284-802.