ECLI:NL:RVS:2015:406

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
201407548/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake asielaanvragen van vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 augustus 2014. De rechtbank had de besluiten van de staatssecretaris om de aanvragen van twee vreemdelingen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen, vernietigd. De vreemdelingen, die ook hun minderjarig kind vertegenwoordigen, hadden in beroep gesteld dat de staatssecretaris ten onrechte had geoordeeld dat zij niet voldoende bewijs hadden geleverd van hun nationaliteit en identiteit. De staatssecretaris had in zijn besluiten aangevoerd dat het ontbreken van nationale paspoorten hen kon worden toegerekend, ondanks het feit dat zij andere documenten hadden overgelegd die hun nationaliteit en identiteit konden vaststellen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet zorgvuldig had gehandeld in zijn beoordeling van het nader gehoor van vreemdeling 1 en dat de verslaglegging daarvan niet aan de besluiten ten grondslag had mogen liggen.

In het hoger beroep heeft de staatssecretaris betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verslaglegging van het nader gehoor onzorgvuldig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de staatssecretaris gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen stellen dat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen nationale paspoorten konden overleggen en dat hun verklaringen over hun asielrelaas ongeloofwaardig zijn. De Afdeling heeft de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

201407548/1/V1.
Datum uitspraak: 5 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 augustus 2014 in zaken nrs. 13/29989 en 13/29992 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarig kind,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 29 oktober 2013 (hierna: de besluiten) heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. De besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 12 augustus 2014 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het nader gehoor van vreemdeling 1 van 5 november 2012 (hierna: het nader gehoor) en de verslaglegging daarvan niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen en dat de staatssecretaris het nader gehoor daarom niet aan de besluiten ten grondslag had mogen leggen. Daartoe voert hij aan dat vreemdeling 1 in het vrije relaas gelegenheid heeft gehad om zijn redenen van vertrek uit het land van herkomst naar voren te brengen. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, met name het verslag van dat relaas onsamenhangende verklaringen bevat, betekent niet dat de verslaglegging onzorgvuldig is geweest, aldus de staatssecretaris, die erop wijst dat dit gedeelte van het verslag immers een weergave is van de door vreemdeling 1 tijdens het vrije relaas afgelegde verklaringen, waarbij hij niet is onderbroken. Voorts voert de staatssecretaris aan dat hij bij de beoordeling van de relazen van de vreemdelingen niet alleen het vrije relaas heeft betrokken, maar ook de antwoorden op de vragen die daarna tijdens het nader gehoor zijn gesteld ter opheldering van het vrije relaas, alsmede het aanvullend 1(F) gehoor van vreemdeling 1 van 13 mei 2013 en de correcties en aanvullingen die vreemdeling 1 op die gehoren heeft ingediend.
1.1. De staatssecretaris betoogt terecht dat de omstandigheid dat het gedeelte van het rapport van het nader gehoor dat ziet op het vrije relaas onsamenhangende verklaringen bevat, op zichzelf niet betekent dat de verslaglegging daarvan onzorgvuldig is geweest. Voorts heeft vreemdeling 1 bij de door hem ingediende correcties en aanvullingen van 21 februari 2013 op het nader gehoor een verslag van zijn ervaringen in Spanje gevoegd. De staatssecretaris betoogt terecht dat de manier waarop vreemdeling 1 zich in dit verslag heeft geuit, overeenkomt met de wijze waarop hij, blijkens het desbetreffende verslag, tijdens het vrije relaas heeft verklaard. Voorts heeft de staatssecretaris de termijnen voor het indienen van correcties en aanvullingen op verzoek van vreemdeling 1 meer dan eens opgeschort, zodat vreemdeling 1 ruim de tijd heeft gehad om het nader gehoor te corrigeren en aan te vullen. Ten slotte betoogt de staatssecretaris terecht dat hij zijn beoordeling niet slechts op het vrije relaas tijdens het nader gehoor heeft gebaseerd, zoals volgt uit de besluiten.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de besluiten toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover deze, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.
3. De vreemdelingen hebben in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing heeft geacht, omdat het ontbreken van nationaliteits- en identiteitspapieren niet aan hen is toe te rekenen. Volgens hen hebben zij hun nationaliteit en identiteit aannemelijk gemaakt door het overleggen van nationaliteitskaarten, een nationaal rijbewijs, uittreksels van de burgerlijke stand en de geboorteakte van hun dochter, en hebben zij tijdens hun eerste asielprocedure in 2009 reeds hun paspoorten overgelegd. Voorts hebben zij consistent, gedetailleerd en verifieerbaar verklaard over de door hen afgelegde reisroute en hiervoor indicatief bewijs overgelegd, aldus de vreemdelingen.
3.1. De staatssecretaris heeft zich in de besluiten in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat de vreemdelingen documenten hebben overgelegd op basis waarvan hun nationaliteit en identiteit kunnen worden vastgesteld, onverlet laat dat zij geen nationale paspoorten hebben overgelegd die inzicht kunnen geven in hun reisgedrag en contact met de autoriteiten van het land van herkomst. De staatssecretaris heeft zich eveneens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat zij bij de eerste asielaanvraag in 2009 paspoorten hebben overgelegd, niet tot een ander oordeel leidt, omdat die paspoorten geen informatie geven over de periode tussen hun terugkeer in Libanon in 2010 en hun aankomst in Nederland in 2012. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2012 in zaak nr. 201100736/1/V1 heeft de staatssecretaris zich ten slotte in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verifieerbare verklaringen van de vreemdelingen over een vlucht en een reisetui met daarop de naam van een luchtvaartmaatschappij hun niet baten, reeds omdat het aan hen kan worden toegerekend dat zij de vliegtickets van Brussel naar Amsterdam niet hebben overgelegd, omdat zij die hebben weggegooid.
De beroepsgrond faalt.
4. De vreemdelingen hebben betoogd dat van hun relaas positieve overtuigingskracht uitgaat. Zij hebben hiertoe aangevoerd dat vreemdeling 1 een ideaalbeeld van de Palestijnse beweging Hamas had, maar door het werk voor deze beweging heeft ontdekt dat de werkelijkheid niet overeenkwam met zijn verwachtingen. Door deze teleurstellende ervaring is het volgens de vreemdelingen geloofwaardig dat hij voor de Israëlische inlichtingendienst Mossad koos. Voorts wekt het volgens vreemdeling 1 geen bevreemding dat hij tot 2007 in Libanon voor de Mossad heeft gewerkt, terwijl Hamas hem reeds eind 2005 als spion had ontmaskerd, omdat hij na 2005 niet is teruggekeerd naar Syrië en Hamas geen invloed had in Libanon.
4.1. De staatssecretaris heeft zich in de besluiten in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist en derhalve ongeloofwaardig is, omdat vreemdeling 1 tegenstrijdig heeft verklaard over zijn activiteiten en de training bij de Mossad en omdat het bevreemding wekt dat vreemdeling 1 binnen twee maanden nadat hij zich had aangesloten bij Hamas, de radicale beslissing heeft genomen om naar de Mossad over te stappen. Nu de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet geloofwaardig is dat vreemdeling 1 werkzaamheden heeft verricht voor de Mossad, heeft hij evenzeer in redelijkheid ongeloofwaardig kunnen achten dat het Mossad-dossier van vreemdeling 1 bij Hezbollah is terecht gekomen en dat de Libanese autoriteiten vreemdeling 1 hebben aangehouden wegens contacten met Israël. Het overgelegde krantenartikel van 14 april 2010 doet hieraan niet af. Hoewel in dat artikel gegevens staan die overeenkomen met de gegevens die vreemdeling 1 heeft opgegeven, heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vreemdeling 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat artikel op hem ziet, nu de persoon in dat artikel slechts met initialen is aangeduid en de overige gegevens te weinig specifiek zijn. De staatssecretaris heeft zich ten slotte in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gestelde bezoek van vreemdeling 1 aan de Israëlische ambassade in Den Haag het asielrelaas niet geloofwaardig maakt, reeds omdat vreemdeling 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit bezoek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
De beroepsgrond faalt.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 12 augustus 2014 in zaken nrs. 13/29989 en 13/29992;
III. verklaart de in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2015
488-785.