ECLI:NL:RVS:2015:4054

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2015
Publicatiedatum
30 december 2015
Zaaknummer
201507347/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen uitwerkingsplan Westmade fase 1b

Op 14 juli 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland het uitwerkingsplan "Westmade fase 1b" vastgesteld. Dit besluit leidde tot beroep van de verzoekers, die vrezen voor verkeersoverlast en een te hoge bouwhoogte van de woningen in hun omgeving. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 december 2015 het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. De verzoekers, beiden wonend te Monster, stelden dat het plan hen zou benadelen door de ontsluiting van een te groot aantal woningen via het verlengde Schelpenpad, wat zou leiden tot verkeersdrukte en onveilige situaties. Daarnaast waren zij van mening dat de maximale bouwhoogte van 11 meter niet in lijn was met de bestaande bouwhoogten in de omgeving, waar zij zelf aan een maximale hoogte van 7,10 meter waren gebonden.

De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoekers geen zienswijze hadden ingediend op het ontwerpplan, wat hun beroep op niet-ontvankelijkheid zou kunnen doen steunen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de kennisgeving van het ontwerpplan op een betrouwbare manier had plaatsgevonden en dat de verzoekers zich actief op de hoogte hadden moeten stellen van de ontwikkelingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de wijziging van de maximale bouwhoogten ten opzichte van het ontwerpplan niet leidde tot een onaanvaardbare stedenbouwkundige situatie. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201507347/2/R3.
Datum uitspraak: 21 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te Monster, gemeente Westland,
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2015 heeft het college het uitwerkingsplan "Westmade fase 1b" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
[appellanten] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 december 2015, waar [appellanten], van wie [verzoeker A], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en de raad, vertegenwoordigd door S. Westerduin, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het plan is een uitwerking van het bestemmingsplan "Westmade", dat door de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2007 in zaak nr. 200603929/1 in rechte onaantastbaar is geworden.
Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van 43 woningen. Aan een deel van de gronden in het plangebied is hiertoe onder meer de bestemming "Woongebied" toegekend. Verzoekers vrezen met name voor verkeersoverlast nu het plan het mogelijk maakt om de weg voor hun woningen, het zogenoemde verlengde Schelpenpad, te gebruiken als ontsluitingsweg. Verder kunnen zij zich niet verenigen met de in het plan toegestane maximale bouwhoogte van 11 m.
2. [appellanten] betogen dat met het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" wordt voorzien in de ontsluiting van een te groot aantal woningen via het Schelpenpad en vrezen ten gevolge van deze ontsluiting voor overlast in de vorm van verkeersdrukte, (verkeers)onveilige situaties, geluidoverlast en vervuiling.
Verder zijn de in het plan toegekende maximale bouwhoogten volgens [appellanten] ten onrechte niet afgestemd op de bestaande bouwhoogten in de omgeving. Zij wijzen erop dat zij bij de bouw van hun woningen waren gehouden aan een maximale bouwhoogte van 7,10 m.
3. Het plandeel met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is ongewijzigd vastgesteld. De maximale bouwhoogte van de in het plan voorziene woningen is deels verhoogd, deels gelijk gebleven en deels verlaagd ten opzichte van het ontwerpplan. Alleen de maximale bouwhoogte voor de gronden waaraan in het ontwerpplan een maximale bouwhoogte van 10,5 m was toegekend en in het vastgestelde plan een bouwhoogte van 11 m is toegekend, is verhoogd.
4. Aan de woningen in het plangebied, waaronder die van [appellanten], zijn maximale bouwhoogten van tussen de 10,5 m en 12,5 m toegekend. Aan het plandeel dat deels ziet op het Schelpenpad is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water.
5. [appellanten] hebben geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellanten] gestelde omstandigheden dat de bezorging van het huis-aan-huisblad onbetrouwbaar is, dat zij het gemeentebestuur hiervan op de hoogte hebben gesteld en dat zij het gemeentebestuur hebben verzocht om hen persoonlijk op de hoogte te houden van ontwikkelingen in het plangebied. Kennisgeving van het ontwerpplan heeft plaatsgevonden in het huis-aan-huisblad ‘Groot Westland’. Niet aannemelijk gemaakt is dat de bezorging van dit huis-aan-huisblad in het algemeen zodanige gebreken vertoont dat de raad dit blad niet als middel ter kennisgeving van het ontwerpplan had mogen gebruiken. Verder vloeit uit de wet of het ongeschreven recht niet voort dat appellanten in een geval als hier aan de orde van het ontwerpbesluit op de hoogte dienen te worden gesteld. Het lag dan ook op de weg van [appellanten] om zich op de hoogte te stellen van de terinzagelegging van het ontwerpplan. Voor het niet indienen van een zienswijze acht de voorzieningenrechter evenmin rechtvaardiging gelegen in de door [appellanten] gestelde omstandigheid dat uit de plantoelichting bij het ontwerpplan niet kon worden afgeleid hoeveel woningen zouden worden ontsloten via het Schelpenpad. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de plantoelichting geen bindend onderdeel van het plan is en dat van [appellanten] kon en mocht worden gevergd dat zij zich nader hadden doen voorlichten over het aantal woningen waarvoor het ontwerpplan de ontsluiting via het Schelpenpad mogelijk maakte. De voorzieningenrechter gaat gelet op het voorgaande uit van de niet-ontvankelijkheid van het beroep in zoverre.
Verder heeft de raad de maximale bouwhoogten weliswaar gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan, maar het beroep van [appellanten] is slechts ontvankelijk voor zover zij door de vaststelling van het bestemmingsplan in een nadeliger positie zijn komen te verkeren ten opzichte van het ontwerpplan. Het beroep van [appellanten] is dan ook slechts ontvankelijk voor zover het betreft de verhoging van de maximale bouwhoogte met 0,5 m ten opzichte van het ontwerpplan. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk gemaakt dat deze verhoging gelet op de in de omgeving toegestane maximale bouwhoogten leidt tot een uit stedenbouwkundig oogpunt onaanvaardbare situatie.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek [appellanten] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek van [verzoekers] af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Vletter
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2015
653.