201407201/1/A3.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juli 2014 in zaak nr. 14/1862 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2014 heeft de loco-burgemeester aan [appellant] een tijdelijk huisverbod opgelegd.
Bij uitspraak van 17 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2015, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.H.W. Vollebergh, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
2. Het huisverbod is opgelegd naar aanleiding van een incident op de Lutherse Burgwal te Den Haag. Bij dat incident heeft [appellant] zijn tweejarige dochter met een deken in het gezicht geslagen. Tevens was hij zeer agressief naar omstanders en verzette hij zich tegen zijn aanhouding door de politie, aldus het proces-verbaal van bevindingen van de hulpofficier van justitie voor een beslissing huisverbod van 23 februari 2014.
Aan het huisverbod is ten grondslag gelegd dat [appellant] te kennen heeft gegeven dat hij zich niet kan beheersen zodra hij onder stress staat. Daardoor was de aanpak van zijn kind ook in zijn ogen veel te hard en te grof. [appellant] heeft verder te kennen gegeven dat hij nog steeds problemen heeft met zijn verslaving aan softdrugs nu en harddrugs in het verleden, aldus het besluit tot oplegging van het huisverbod.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester het huisverbod ten onrechte heeft opgelegd. Zijn dochter dreigde de straat op te lopen en hij heeft haar beetgepakt en in de kinderwagen gezet. Hij heeft zijn dochter daarbij niet te hard of te grof aangepakt. Verder wilde zijn echtgenote niet dat een huisverbod werd opgelegd en begreep zij ook niet dat een huisverbod werd opgelegd, aldus [appellant].
3.1. Uit de mutatie in het politiesysteem van 23 februari 2014 volgt dat de politiebeambte die de mutatie heeft aangemaakt, heeft waargenomen dat de echtgenote van [appellant] achter de kinderwagen liep en dat in de kinderwagen een klein meisje van ongeveer twee jaar oud zat. Het meisje huilde en liet haar dekentje op de grond vallen. Daarop begon [appellant] luid tegen het meisje te schreeuwen, pakte hij het dekentje op en sloeg het meisje met een grote armzwaai en veel kracht met deken en hand in het gezicht. Vervolgens begon het meisje hard te huilen en te schreeuwen, aldus de mutatie. [appellant] ging hierop nog harder tegen het meisje schreeuwen. Omstanders keken daar geschokt naar, waarna [appellant] tegen hen schreeuwde dat zij zich er niet mee moesten bemoeien en dat het zijn eigen kind was. De politiebeambte sprak [appellant] vervolgens aan, waarop [appellant] met snelheid en schreeuwend op hem af kwam en riep waarmee hij zich bemoeide, dat hij door moest rijden en zijn werk moest gaan doen. [appellant] bleef agressief en schreeuwen, aldus de mutatie. [appellant] is aangehouden ter zake van mishandeling van het kind. Hij is met zes man met moeite onder controle gekregen en afgevoerd. [appellant] bleef zich agressief gedragen tot en met in de cel, aldus de mutatie.
In het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) van 23 februari 2014 is vermeld dat [appellant] te kennen heeft gegeven dat hij ten tijde van het voorval nogal imponerend is overgekomen op zijn kind. Verder is daarin vermeld dat [appellant] te kennen heeft gegeven onder druk zijn emoties niet te kunnen beheersen. Voorts is in het RiHG vermeld dat het kind het slachtoffer was van de scheldpartij en de stevige aanpak van [appellant] en dat [appellant] te kennen gaf dit zelf als een probleem te zien. Ook heeft [appellant] volgens het RiHG te kennen gegeven dat hij nog steeds problemen heeft met zijn verslaving aan softdrugs nu en harddrugs in het verleden.
Tegenover de waarneming van de politiebeambte die voormelde politiemutatie heeft opgesteld en de eigen verklaring van [appellant], als weergegeven in het RiHG, heeft [appellant] slechts zijn eigen blote ontkenning van het hardhandig of grof aanpakken van zijn dochter gesteld. Hij heeft die ontkenning niet met nader bewijs gestaafd. De rechtbank heeft daarom terecht de feiten en omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd aan het huisverbod aannemelijk geacht en heeft die terecht voldoende geacht voor het oordeel dat aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen dan wel voor het ernstig vermoeden van dit gevaar.
De rechtbank heeft verder terecht niet van belang geacht dat de echtgenote van [appellant] niet wilde dat [appellant] een huisverbod werd opgelegd. Het was aan de burgemeester om in de gegeven omstandigheden te beoordelen of een huisverbod noodzakelijk was. Hierbij is van belang dat het huisverbod werd opgelegd ter bescherming van het kind.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Borman w.g. Reuveny
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
622.