ECLI:NL:RVS:2015:404

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
201406978/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag herziening door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 4 augustus 2014 een beroep van [appellante] gegrond verklaarde voor een deel van de huurtoeslag over de maanden februari 2013 tot en met juli 2013. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder besluiten genomen op 8 en 21 juni 2013, waarbij de aan [appellante] toegekende voorschotten huurtoeslag over 2012 en 2013 werden herzien en op nihil gesteld. De rechtbank oordeelde dat [appellante] voor de genoemde maanden recht had op huurtoeslag, maar dat zij voor de periode van januari 2012 tot en met januari 2013 niet had aangetoond dat zij maandelijks huur had betaald.

In hoger beroep is enkel de vraag aan de orde of [appellante] aanspraak kan maken op huurtoeslag voor de maanden januari 2012 tot en met januari 2013. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft aangetoond dat zij in die periode maandelijks huur heeft betaald. Zij verwijst naar kwitanties van contante betalingen aan haar verhuurder, Nadia Vastgoed, en naar bankafschriften die deze betalingen zouden ondersteunen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overgelegde documenten onvoldoende bewijs leveren voor de contante betalingen van de huur, omdat de kwitanties niet worden ondersteund door de bankafschriften.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt kon stellen dat [appellante] over de maanden januari 2012 tot en met januari 2013 geen aanspraak op huurtoeslag had. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201406978/1/A2.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 augustus 2014 in zaak nr. 14/1958 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 8 en 21 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] over 2012 en 2013 toegekende voorschotten huurtoeslag herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 26 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en voormelde besluiten gewijzigd, in die zin dat de toegekende voorschotten huurtoeslag over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 juli 2013 worden herzien en op nihil gesteld.
Bij uitspraak van 4 augustus 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover het de huurtoeslag over de maanden februari 2013 tot en met juli 2013 betreft, het besluit van 26 februari 2014 in zoverre vernietigd, bepaald dat [appellante] over die maanden aanspraak op huurtoeslag heeft, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A. El Idrissi, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. H.R. Grootenhuis, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de Wet op de huurtoeslag is de huurtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) in de kosten van het huren van een woning.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Awir van toepassing.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 26 februari 2014 ten grondslag gelegd dat [appellante] over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 juli 2013 geen aanspraak op huurtoeslag heeft. Volgens de dienst heeft zij niet aangetoond dat zij in die periode iedere maand huur heeft betaald.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij maandelijks de huur heeft betaald, voor zover het de periode van januari 2012 tot en met januari 2013 betreft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellante] wel aangetoond dat zij over de maanden februari 2013 tot en met juli 2013 huur heeft betaald. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om zelf in de zaak voorzien en te bepalen dat [appellante] over die periode aanspraak op huurtoeslag heeft.
4. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of [appellante] over de maanden januari 2012 tot en met januari 2013 aanspraak op huurtoeslag heeft.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft aangetoond dat zij in die periode maandelijks de huur heeft betaald. Zij voert aan dat de kwitanties van de contante betalingen van huur aan Nadia Vastgoed worden ondersteund door de met deze verhuurder gesloten huurovereenkomst. Voorts worden de kwitanties volgens [appellante] ondersteund door de overgelegde bankafschriften, omdat het totaal van de op de kwitanties vermelde bedragen van € 8.920,00 over de maanden januari 2012 tot en met februari 2013 iets lager is dan het totaal van de bedragen van geldopnames van haar bankrekening van € 9.560,00 in die periode.
5.1. De door [appellante] overgelegde huurovereenkomst bevat de met Nadia Vastgoed overeengekomen huurprijs per maand, maar levert geen bewijs dat de op de kwitanties vermelde huurbedragen in de periode in geding daadwerkelijk door [appellante] contant zijn betaald aan Nadia Vastgoed.
De overgelegde kwitanties worden evenmin ondersteund door de overgelegde afschriften van de bankrekening van [appellante] en het overzicht van de af- en bijschrijvingen op die bankafrekening. De bankafschriften en het overzicht vermelden verscheidene kleine bedragen aan geldopnames, die wat omvang en tijdstippen betreft niet met de op de kwitanties vermelde bedragen corresponderen. Dat het totaal bedrag van de kwitanties iets lager is dan het totaal bedrag van de geldopnames, is op zich onvoldoende bewijs voor de contante betalingen van de huur. De rechtbank heeft in dit verband terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2012 in zaak nr. 201109345/1/A2, waaruit volgt dat kwitanties van contante betalingen slechts kunnen dienen als bewijs voor de gemaakte kosten indien zij worden ondersteund door andere bescheiden zoals bankafschriften waaruit met die betalingen corresponderende geldopnames blijken. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] over de maanden januari 2012 tot en met januari 2013 geen aanspraak op huurtoeslag heeft.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
609.