ECLI:NL:RVS:2015:4038

Raad van State

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
30 december 2015
Zaaknummer
201506312/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Lutjewallerweg te Haringhuizen en de juridische toetsing daarvan

Op 30 december 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Lutjewallerweg te Haringhuizen". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Hollands Kroon op 18 juni 2015, voorziet in de bouw van een woning ter compensatie van de sloop van een loonbedrijf op een nabijgelegen perceel. Appellanten, [appellant A] en [appellant B], hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, stellende dat het bestemmingsplan in strijd is met de provinciale ruimte voor ruimteregeling en niet leidt tot een duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 11 december 2015, waarbij de appellanten bijgestaan werden door mr. W. Visser en de raad vertegenwoordigd was door mr. R. Bergman en ing. J. van der Veldt-Tesselaar. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend wordt getoetst. De appellanten betoogden dat de compensatielocatie niet aansluit op bestaand stedelijk gebied en dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de eisen van de provinciale ruimte voor ruimteregeling.

De Afdeling oordeelde dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de geldende regelgeving en dat de afstand tussen de nieuwe woning en bestaand bebouwd gebied niet zodanig is dat dit in strijd is met de regels. De Afdeling concludeerde dat het beroep van de appellanten ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 december 2015.

Uitspraak

201506312/1/R1.
Datum uitspraak: 30 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Haringhuizen, gemeente Hollands Kroon,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hollands Kroon,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Lutjewallerweg te Haringhuizen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De raad heeft desverzocht een nadere stuk ingezonden. Daarbij heeft hij verzocht om beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De Afdeling heeft, in een andere samenstelling, beslist dat beperking van de kennisneming gedeeltelijk gerechtvaardigd is. [appellant A] en [appellant B] hebben toestemming gegeven om mede op grondslag van de informatie waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht uitspraak te doen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2015, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. W. Visser, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Bergman en ing. J. van der Veldt-Tesselaar, zijn verschenen. Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Groene Weide B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord. De Groene Weide B.V. heeft ter zitting desverzocht toestemming gegeven om mede op grondslag van de informatie waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht uitspraak te doen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het bestemmingsplan
2. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een woning aan de Lutjewallerweg, ten noordoosten van het perceel [locatie]. De bouw van deze woning dient blijkens de plantoelichting ter compensatie van de beëindiging en sloop van een loonbedrijf op het perceel Terdiek 11. In een aparte planprocedure wordt op het perceel Terdiek 11 voorzien in de bouw van nog een andere woning, eveneens ter compensatie van de sloop van bedrijfsbebouwing op dat perceel.
Het beroep
3. [appellant A] en [appellant B] wonen aan de [locatie]. Zij betogen dat het bestemmingsplan in strijd met de provinciale ruimte voor ruimteregeling voorziet in een nieuwe woning in het buitengebied. In dit verband voeren zij aan dat de compensatielocatie niet aansluit op het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast leidt het bestemmingsplan volgens hen in strijd met de provinciale ruimte voor ruimte regeling niet tot een duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bestemmingsplan is vastgesteld in overeenstemming met artikel 16 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, zoals die luidde ten tijde van belang, (hierna: de PRV) en de bijbehorende Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte die is vastgesteld op 31 mei 2011 door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Verder geeft de raad te kennen dat [appellant A] en [appellant B] in hun beroepschrift verwijzen naar verouderd provinciaal beleid.
3.2. Ingevolge artikel 2, onder u, van de PRV wordt onder landelijk gebied verstaan: het gebied, niet zijnde bestaand bebouwd gebied.
Ingevolge artikel 2, onder hh, wordt onder de ruimte voor ruimteregeling verstaan: regeling, gericht op een aantoonbare en duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de bouw van woningen als compensatie voor de sloop van landschappelijk storende en/of niet-passende bebouwing of functies onder de voorwaarde dat dit leidt tot een vermindering van het bebouwde oppervlak.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, voorziet een bestemmingsplan niet in nieuwe woningbouw in het landelijke gebied.
Ingevolge het derde lid is in afwijking van het bepaalde in het eerste lid nieuwe woningbouw in het landelijk gebied mogelijk indien:
a. nieuwe woningbouw tot stand komt conform een Ruimte voor Ruimteregeling als bedoeld in artikel 16.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, kan een bestemmingsplan voorzien in de mogelijkheid van nieuwe woningen ter compensatie van storende bebouwing of functies buiten het bestaand bebouwd gebied als voorzien is in een Ruimte voor Ruimteregeling. Deze regels voorzien in ieder geval in:
a. een vermindering van het bebouwde oppervlak door een netto-afname van bebouwing;
b. zekerstelling dat de herstructurering van de te saneren locatie inclusief de sloop van de hiervoor bedoelde bebouwing of functies plaatsheeft;
c. niet meer woningen worden toegestaan dan noodzakelijk is om de sloop van bedoelde bebouwing of functies te realiseren; de compensatie vanuit het ruimte voor ruimte beleid dient bij voorkeur plaats te vinden in of tegen bestaand bebouwd gebied.
3.3. Naar aanleiding van artikel 16 van de PRV heeft het college van gedeputeerde staten Noord-Holland op 31 mei 2011 de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte vastgesteld. Bij besluit van 16 december 2014 is de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2011 op 14 januari 2015 vervangen door de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015.
Ingevolge onderdeel A, onder 5, van de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2011 dient de compensatie bij voorkeur plaats te vinden in of tegen bestaand bebouwd gebied.
3.4. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015 is er een expertteam ruimte voor ruimte.
Ingevolge het tweede lid bestaat het expertteam uit ambtenaren in dienst van de provincie.
Ingevolge het derde lid adviseert het expertteam gemeenten over toepassing van artikel 16 van de PRV en deze regeling.
Ingevolge artikel 8 is op ontwikkelingen waarover het expertteam of het college van gedeputeerde staten voor 11 februari 2014 positief heeft geadviseerd over de toepassing van artikel 16 van de PRV en de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2011 (provinciaal blad 2011, 88) de voornoemde regeling van toepassing tot twee jaar na inwerkingtreding van deze regeling.
3.5. Aan het perceel aan de Lutjewallerweg dat ten noordoosten van het perceel [locatie] ligt, is de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 3.2, onder a, wordt een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van gebouwen, slechts verleend, indien bij de aanvraag is aangetoond dat:
1. de schuren 1 en 2 genoemd in figuur 2 van de plantoelichting van het bestemmingsplan "Terdiek 11 te Nieuwe Niedorp" zijn gesloopt en/of verwijderd;
2. bij de aanvraag voor de woning in twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein wordt voorzien.
Ingevolge lid 3.2, onder b, gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels:
1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
6. het aantal woningen mag niet meer dan één bedragen.
3.6. Ter zitting hebben [appellant A] en [appellant B] toegelicht dat het bestemmingsplan volgens hen is vastgesteld in strijd met de beleidsregel "Ruimte voor Ruimte in Noord-Holland" zoals vastgesteld door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op 25 september 2007. Op grond van artikel 4, onder a, van deze beleidsregel dienen compensatielocaties voor woningen overeenkomstig het provinciaal streekplanbeleid primair te worden gezocht in het landelijk gebied, aansluitend aan bestaand stedelijk gebied. Naar het oordeel van de Afdeling stelt de raad zich echter terecht op het standpunt dat de beleidsregel van 25 september 2007 achterhaald is geraakt met de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (thans: de PRV) en de Structuurvisie Noord-Holland 2040 door de provinciale staten van Noord-Holland op 21 juni 2010 alsmede de vaststelling van de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte in het kader van artikel 16 van de PRVS (thans: artikel 16 van de PRV) door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Ditzelfde geldt voor het streekplan Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord waar [appellant A] en [appellant B] in hun beroepschrift naar verwijzen. Het betoog van [appellant A] en [appellant B] ter zitting dat de beleidsregel van 25 september 2007 nog steeds geldt, omdat deze nooit is ingetrokken, volgt de Afdeling niet. In de toelichting bij artikel 16 van de PRV (alsmede de toelichting bij artikel 16 van de PRVS) staat immers dat de ruimte voor ruimteregeling als bedoeld in artikel 16 van de PRV voortbouwt op het beleid dat in september 2007 door het college van gedeputeerde staten is vastgesteld en ook in de PRV een grondslag heeft. Hieruit blijkt dat provinciale staten en het college van gedeputeerde staten met de vaststelling van artikel 16 van de PRV (voorheen artikel 16 van de PRVS) respectievelijk de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte behorend bij artikel 16 van de PRV (voorheen artikel 16 van de PRVS) hebben beoogd het beleid van 25 september 2007 te vervangen.
3.6.1. Gelet op het voorgaande dient de compensatielocatie overeenkomstig artikel 16, eerste lid, onder c, van de PRV, zoals deze luidde ten tijde van belang, bij voorkeur te worden gezocht in of tegen bestaand bebouwd gebied als bedoeld in artikel 9 van de PRV. Voor zover het beroep van [appellant A] en [appellant B] dan ook aldus moet worden begrepen dat het plangebied in strijd met artikel 9 van de PRV niet in of tegen bestaand bebouwd gebied ligt, overweegt de Afdeling het volgende. Ingevolge artikel 9 van de PRV wordt als bestaand bebouwd gebied aangewezen de bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreding van de PRV - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern.
3.6.2. Vast staat dat het plangebied geen deel uitmaakt van bestaand bebouwd gebied als bedoeld in artikel 9 van de PRV. Het plangebied ligt echter op ongeveer 40 m afstand van de Dorpsstraat. De Dorpsstraat is een straat van ongeveer 400 m lang met aan weerszijden woningen. Voor de Dorpsstraat geldt thans de beheersverordening "Kolhorn, Barsingerhorn en Haringhuizen", die is vastgesteld door de raad op 28 mei 2013. Op de verbeelding van de beheersverordening is de Dorpsstraat bestemd als "Woongebied". Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de beheersverordening mogen de gronden en bestaande bouwwerken gelegen binnen het bestemming "Woongebied" worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, in samenhang bezien met lid 3.2.2, onder a, van de beheersverordening mogen op de gronden met de bestemming "Woongebied" hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, worden gebouwd, met dien verstande dat alleen vervanging van bestaande hoofdgebouwen op dezelfde locatie en met dezelfde maatvoering is toegestaan en nieuwe hoofdgebouwen niet zijn toegestaan. Op de gronden met de bestemming "Woongebied" mogen onder de voorwaarden zoals gesteld in artikel 3, lid 3.2.3, van de beheersverordening nog wel nieuwe bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.
3.6.3. Vaststaat dat in ieder geval de woning van [appellant A] en [appellant B], alsmede de overige woningen aan de [locatie], als bestaand bebouwd gebied als bedoeld in artikel 9 van de PRV moeten worden aangemerkt. De afstand tussen de woning van [appellant A] en [appellant B] op het perceel [locatie] en het voorziene bouwvlak in het plangebied bedraagt ongeveer 65 m. Gelet op het voorgaande stelt de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt dat het plan voorziet in een woning aansluitend op bestaand bebouwd gebied. Dat tussen het perceel [locatie] en het plangebied nog een onbebouwde agrarische strook ligt van ongeveer 30 m breed, maakt dit niet anders. De afstand tussen de woning van [appellant A] en [appellant B] en het plangebied is naar het oordeel van de Afdeling namelijk niet dusdanig dat redelijkerwijs niet langer kan worden gesproken van "tegen bestaand bebouwd gebied". Overigens dient de compensatie overeenkomstig de provinciale ruimte voor ruimte regeling "bij voorkeur" plaats te vinden in of tegen bestaand bebouwd gebied. Dit impliceert dat de raad in bijzondere gevallen ook kan voorzien in een compensatiewoning op een locatie die niet in of tegen bestaand bebouwd gebied ligt. Het betoog faalt.
3.7. Ter zitting hebben [appellant A] en [appellant B] verder desgevraagd toegelicht dat zij menen dat het bestemmingsplan in strijd met de provinciale ruimte voor ruimteregeling niet leidt tot een duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, omdat het plangebied niet aansluit op bestaand bebouwd gebied. Zoals reeds hiervoor is overwogen volgt de Afdeling het betoog dat het plangebied niet tegen bestaand bebouwd gebied ligt echter niet. Verder volgt uit paragraaf 2.3 van de plantoelichting dat in verband met een zorgvuldige inpassing van de nieuwe woning in de omgeving een beeldkwaliteitsplan als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan overeenkomstig de provinciale ruimte voor ruimte regeling leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het betoog faalt.
Goede procesorde
4. [appellant A] en [appellant B] hebben verder ter zitting nog gesteld dat de raad, gelet op artikel 8 van de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015, ten onrechte is uitgegaan van de toepassing van de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2011 in plaats van de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015. Het expertteam als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Uitvoeringsregeling Ruimte voor Ruimte 2015, zou volgens hen namelijk na februari 2014 hebben geadviseerd over de voorliggende situatie. De Afdeling overweegt dat [appellant A] en [appellant B] dit voor het eerst ter zitting hebben aangevoerd. Ook na afloop van de beroepstermijn en indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd. Niet gebleken is dat [appellant A] en [appellant B] dit betoog niet in een eerder stadium naar voren hebben kunnen brengen, terwijl doordat zij dit argument eerst ter zitting naar voren hebben gebracht de raad niet op passende wijze hierop heeft kunnen reageren. Gelet hierop is het eerst ter zitting aanvoeren van dit betoog in dit geval in strijd met de goede procesorde. De Afdeling ziet derhalve aanleiding om dit betoog wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te laten.
5. Verder hebben [appellant A] en [appellant B] voor het eerst in hun nadere stuk van 24 november 2015 betoogd dat niet inzichtelijk is of de omvang van de compensatie in overeenstemming is met de provinciale ruimte voor ruimteregeling. [appellant A] en [appellant B] geven daarbij te kennen dat zij in dit verband het gemeentebestuur reeds op 11 augustus 2015 door middel van een Wob-verzoek hebben verzocht om nadere informatie. Nu zij deze nadere informatie slechts in gemaskeerde vorm van de gemeente opgestuurd hebben gekregen, hebben [appellant A] en [appellant B] de Afdeling op 24 november 2015 alsnog verzocht de nadere informatie bij de gemeente op te vragen en desnoods onder beperkte kennisneming daarvan te beoordelen of de omvang van de compensatie in overeenstemming is met de provinciale ruimte voor ruimteregeling.
Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.
Niet gebleken is dat [appellant A] en [appellant B] deze nieuwe beroepsgrond met bijbehorend verzoek aan de Afdeling niet in een eerder stadium naar voren hebben kunnen brengen, terwijl doordat zij dit pas kort voor de zitting pas hebben gedaan de raad alsmede de Afdeling niet op passende wijze hierop heeft kunnen reageren. Gelet hierop is het voor het eerst per brief van 24 november 2015 aanvoeren van deze beroepsgrond met bijbehorend verzoek naar het oordeel van de Afdeling in dit geval in strijd met de goede procesorde. De Afdeling ziet derhalve aanleiding om het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat niet inzichtelijk is of de omvang van de compensatie in overeenstemming is met de provinciale ruimte voor ruimteregeling wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te laten.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant A] en [appellant B] ongegrond.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Stoof
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015
749.