201504270/1/R2.
Datum uitspraak: 30 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Veenendaal,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders het uitwerkingsplan "De Erven, deelplan 14" (hierna: het uitwerkingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2015, waar [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door R. Jager-van Ittersum en J.A. van den Ham, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.1. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels burgemeester en wethouders het plan moeten uitwerken.
Ingevolge artikel 3.6, derde lid, van de Wro, voor zover hier van belang, maakt een wijziging of uitwerking als bedoeld in het eerste lid, onder deel uit van het plan en kan, zolang de bestemming nog niet is verwezenlijkt, worden vervangen door een nieuwe uitwerking.
2. Het uitwerkingsplan vormt een herziening als bedoeld in artikel 3.6, derde lid, van de Wro van het uitwerkingsplan "De Erven, deelplan 2" betreffende een woonbestemming die nog niet zijn verwezenlijkt. Het plan vormt derhalve tevens een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wro van het bestemmingsplan "Veenendaal-oost".
3. Het uitwerkingsplan voorziet in bouwmogelijkheden voor in totaal 25 woningen. Het betreffen grondgebonden rijenwoningen in blokken van 3 tot 6 woningen.
4. [appellant A] en [appellant B] maken bezwaar tegen de met het uitwerkingsplan mogelijk gemaakte bouw van rijenwoningen. Zij betogen dat het uitwerkingsplan niet voldoet aan de stedenbouwkundige uitgangspunten uit het Stedenbouwkundig plan, die ten grondslag zijn gelegd aan het bestemmingsplan "Veenendaal-oost" en het eerdere uitwerkingsplan "De Erven, deelplan 2", omdat is gekozen voor rijenwoningen in plaats van vrijstaande woningen en twee-aaneen gebouwde woningen. De stedenbouwkundige uitgangspunten hebben betrekking op een differentiatie en een afwisseling van de te realiseren woningbouw waarbij rijenwoningen worden afgewisseld met twee-aaneen gebouwde en vrijstaande woningen. [appellant A] en [appellant B] vrezen dat door het ter plaatse niet realiseren van een gemengd woningbouwprogramma het noordelijk deel van het buurtschap De Erven waar zij wonen veel minder aantrekkelijk wordt. Zij betogen dat zij gelet op het Stedenbouwkundig plan en de toelichting op het uitwerkingsplan "De Erven, deelplan 2" er op mochten vertrouwen dat de invulling met een gemengd woningbouwprogramma zou worden gehandhaafd. [appellant A] en [appellant B] vrezen ten slotte dat de wijziging van het woningbouwprogramma de waarde van hun woning negatief zal beïnvloeden.
4.1. Het college heeft toegelicht dat voor het noordelijk deel van het buurtschap De Erven aanvankelijk in het uitwerkingsplan "De Erven, deelplan 2" zoals ook was aangegeven in het Stedenbouwkundig plan voor De Erven en De Ontmoeting van mei 2007 (hierna: het Stedenbouwkundig plan) ter plaatse van de in het onderhavige uitwerkingsplan begrepen gronden 2 vrijstaande en 12 twee-aaneengebouwde woningen waren voorzien. Door actuele inzichten en markttechnische omstandigheden was het, aldus het college, echter noodzakelijk om een deel van het woningbouwprogramma in heroverweging te nemen. Daarbij is gezocht naar een invulling die enerzijds recht doet aan de beoogde kwaliteit van het woon- en leefmilieu in het buurtschap De Erven en die anderzijds recht doet aan de actuele inzichten en marktomstandigheden. Dit heeft geleid tot de keuze om op de plek waar eerder 2 vrijstaande en 12 twee-aaneen gebouwde woningen waren voorzien 25 grondgebonden woningen verdeeld in blokken van 3, 4 en 6 woningen mogelijk te maken. Het college heeft daarbij ook aangegeven dat het Stedenbouwkundige plan ook een indicatief plan is waarvan kan worden afgeweken.
4.2. Het uitwerkingsplan vormt een uitwerking van het op 14 december 2006 vastgestelde en op 26 juni 2007, voor zover hier van belang, goedgekeurde bestemmingsplan "Veenendaal-oost" (hierna: het bestemmingsplan) en heeft betrekking op het buurtschap De Erven. Aan de gronden voor het plangebied is in het bestemmingsplan de bestemming "Uit te werken Woongebied" toegekend.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de gronden die op de plankaart van het bestemmingsplan zijn aangewezen als "Uit te werken Woongebied" bestemd voor onder meer woningen met uitzondering van woonwagens met de daarbij behorende gronden, gebouwen, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 4, vierde lid, van de voorschriften werken burgemeester en wethouders het plan uit met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en met inachtneming van de aanduidingen op de plankaart, de in artikel 3 gegeven Beschrijving in Hoofdlijnen en de in lid 5 t/m 9 gegeven uitwerkingsregels.
4.3. Bij de beoordeling van een uitwerkingsplan staat voorop dat aan een uitwerkingsplicht in een bestemmingsplan gevolg dient te worden gegeven en dat daarbij de uitwerkingsregels dienen te worden toegepast. De gronden zijn in het bestemmingsplan aangewezen als "Uit te werken Woongebied" en zijn bestemd voor woningen. Het betreft een globale bestemming die verschillende typen woningen mogelijk maakt, ook de in het uitwerkingsplan voorziene rijenwoningen. De stedenbouwkundige uitgangspunten waar [appellant A] en [appellant B] in beroep op wijzen maken geen deel uit van de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan. Het afwijken van het Stedenbouwkundig plan betekent derhalve niet dat de uitwerkingsregels niet in acht zijn genomen. Ook overigens is niet gesteld noch gebleken dat het uitwerkingsplan zich niet verdraagt met de uitwerkingsregels die zijn opgenomen in het bestemmingsplan. De Afdeling acht het voorts niet onredelijk dat gelet op de huidige woonwensen en markttechnische omstandigheden deels is afgeweken van de in het Stedenbouwkundige plan ter plaatse voorziene vrijstaande en twee-aaneen gebouwde woningen. Het betoog faalt.
4.4. Voor zover [appellant A] en [appellant B] hebben gesteld dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens het college verwachtingen zijn gewekt dat onder de geschetste omstandigheden niet zou kunnen worden afgeweken van het woningbouwprogramma uit het Stedenbouwkundige plan. Het college heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
4.5. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant A] en [appellant B] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.
5. [appellant B] kan zich niet verenigen met het uitwerkingsplan voor zover dat voorziet in het realiseren van een achterpad om de voorziene woningen te ontsluiten, omdat dat pad komt te liggen naast een bestaand pad dat (onder meer) zijn woning ontsluit. [appellant B] wenst dat één achterpad wordt gerealiseerd.
5.1. In het uitwerkingsplan zijn de achterste gedeelten van de woonpercelen achter de woning van [appellant B] aan de [locatie] bestemd voor "Wonen" met de nadere aanduiding "erf". Op die gronden kan een achterpad worden gerealiseerd. Dit achterpad is ook noodzakelijk om de voorziene woningen te kunnen ontsluiten. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid een bestemming met de betreffende aanduiding kunnen toekennen. Dat dit tot gevolg heeft dat er twee paden naast elkaar komen te liggen, doet daar niet aan af. Het betoog faalt.
5.2. Overigens merkt de Afdeling nog op dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er overleg plaatsvindt om te komen tot de aanleg van één gezamenlijk achterpad dat dient ter ontsluiting van de voorziene en bestaande woningen en welk achterpad gedeeltelijk zou kunnen worden gesitueerd op de gronden van onder meer [appellant B] en waardoor de tuinen ter plaatse, ook die van [appellant B], gedeeltelijk zouden kunnen worden vergroot.
5.3. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant A] en [appellant B] ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015
224.