ECLI:NL:RVS:2015:4020

Raad van State

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
30 december 2015
Zaaknummer
201503508/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om handhaving door college van burgemeester en wethouders van Haarlem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 maart 2015, waarin het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om handhaving door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem ongegrond werd verklaard. Het college had op 6 augustus 2013 het verzoek om handhaving van [appellant] afgewezen. Hiertegen maakte [appellant] bezwaar, maar dit werd op 2 december 2014 door het college ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 19 maart 2015.

[appellant] stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 18 december 2015 was [appellant] aanwezig, evenals de vertegenwoordiger van het college, mr. M.S.M. Vringer. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en zich gebogen over de vraag of het college een dwangsom had verbeurd door niet tijdig te beslissen op het verzoek van [appellant].

De Afdeling overweegt dat het college binnen de wettelijk voorgeschreven termijn op het verzoek heeft beslist, ook al was het besluit mogelijk niet volledig. De Afdeling bevestigt dat de beoordeling van de tijdigheid van het besluit losstaat van de beoordeling van de inhoudelijke juistheid van het besluit. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201503508/1/A3.
Datum uitspraak: 30 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 maart 2015 in zaak nr. 15/321 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2013 heeft het college een verzoek om handhaving van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 2 december 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.S.M. Vringer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college geen dwangsom heeft verbeurd. Daartoe voert hij aan dat het college eerst op 4 november 2013, en daarmee niet tijdig, volledig op zijn verzoek om handhaving heeft beslist.
2.1. Dit betoog faalt. Het besluit van 6 augustus 2013 houdt een besluit in van het college op het verzoek van 24 mei 2013. Dit besluit is binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling genomen. Dat met dat besluit mogelijk niet volledig op het verzoek is beslist doet daar niet aan af. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 april 2013 in zaak nr. 201200757/1) eist artikel 4:13, eerste lid, van de Awb louter dat binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn een besluit wordt genomen. De beoordeling of een besluit is genomen, waar het bij de regeling van de artikelen 4:13 van de Awb en volgende om te doen is, staat los van de beoordeling van de juistheid van het genomen besluit. Het doel van artikel 4:17 van de Awb is daarbij met name de burger een effectief rechtsmiddel te bieden tegen trage besluitvorming van bestuursorganen, niet om rechtsbescherming te bieden ter zake van de beoordeling van dat besluit. Voor de bestrijding van de juistheid van het besluit van 6 augustus 2013 stond voor [appellant] de mogelijkheid van bezwaar open, van welke mogelijkheid hij ook gebruik heeft gemaakt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015
280.