ECLI:NL:RVS:2015:4013

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
201502547/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • R. van der Spoel
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 6 maart 2015 werd gedaan in verband met de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 27 januari 2014 de aanvraag van de vreemdeling opnieuw afgewezen. Dit besluit werd later ingetrokken op 28 november 2014, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen het intrekkingsbesluit gegrond en het beroep tegen de oorspronkelijke afwijzing ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.H. Bruggink, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank in strijd had gehandeld met de artikelen 8:68 en 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door het onderzoek ter zitting te heropenen zonder de vreemdeling daarvan op de hoogte te stellen en zonder toestemming voor het achterwege laten van een nader onderzoek ter zitting te vragen. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank ook moest beslissen over de proceskosten die in hoger beroep door de vreemdeling waren gemaakt, vastgesteld op € 490,00.

De uitspraak van de Raad van State vond plaats op 18 december 2015, en de proceskosten werden vastgesteld in het kader van de behandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

201502547/1/V2.
Datum uitspraak: 18 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 6 maart 2015 in zaak nr. 14/4116 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen opnieuw afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 28 november 2014 heeft de staatssecretaris het besluit van 27 januari 2014 ingetrokken (hierna: het intrekkingsbesluit).
Bij uitspraak van 6 maart 2015 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het intrekkingsbesluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het tegen het besluit van 27 januari 2014 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.H. Bruggink, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in de eerste grief dat de rechtbank het onderzoek heeft heropend zonder dat de griffier daarvan aan hem mededeling heeft gedaan. Voorts klaagt hij dat de rechtbank een nader onderzoek ter zitting achterwege heeft gelaten zonder dat hij daarvoor toestemming heeft gegeven. De rechtbank heeft aldus gehandeld in strijd met de artikelen 8:68 en 8:57 van de Awb, aldus de vreemdeling.
1.1. De rechtbank heeft op 28 augustus 2014 het onderzoek ter zitting inzake het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit van 27 januari 2014 gesloten. Naar aanleiding van de inwerkingtreding per 17 oktober 2014 van een besluitmoratorium voor bepaalde delen van Irak, heeft de staatssecretaris het besluit van 27 januari 2014 bij besluit van 28 november 2014 ingetrokken. De vreemdeling heeft daarop bij brief van 1 december 2014 gereageerd. De rechtbank heeft daarna op 6 maart 2015 uitspraak gedaan.
1.2. In het procesverloop van de aangevallen uitspraak is vermeld dat de rechtbank in verband met voormeld besluitmoratorium het onderzoek heeft heropend. Uit de aangevallen uitspraak en de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt niet dat de rechtbank partijen van deze beslissing op de hoogte heeft gesteld. Evenmin blijkt daaruit dat de rechtbank partijen toestemming heeft gevraagd voor het achterwege laten van een nader onderzoek ter zitting. De vreemdeling betoogt derhalve terecht dat de rechtbank in strijd met de artikelen 8:68 en 8:57 van de Awb heeft gehandeld.
1.3. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling daartegen voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De zaak zal krachtens artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank worden teruggewezen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank moet over de vergoeding van deze kosten beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 6 maart 2015 in zaak nr. 14/4116;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro) en bepaalt dat de rechtbank over de vergoeding van deze kosten beslist.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Prins
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015
363-806.