201507134/1/V3.
Datum uitspraak: 16 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), van 4 september 2015 in zaken nrs. 15/13774 en 15/13776 in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 september 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, advocaat te Hoofddorp, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen als eerste grief is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. In zijn tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank in de brief van de Italiaanse autoriteiten van 8 juni 2015 en het rapport van een fact finding missie door liaison-officers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, het Duitse Bundesamt für Migration und Flüchtlinge en het Zwitserse Eidgenössisches Justiz- und Polizeidepartement van 13 juli 2015 ten onrechte geen grond heeft gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten. Uit de uitspraken van de Afdeling van 7 oktober 2015 in zaak nr. 201506164/1/V3 en van 5 november 2015 in zaak nr. 201505402/1/V3 volgt reeds dat de grief slaagt.
3. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De Afdeling zal bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 15 juli 2015 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand blijven.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 4 september 2015 in zaak nr. 15/13774, voor zover zij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 15 juli 2015 niet in stand heeft gelaten;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Verbeek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015
574.