201406541/1/A4.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2012 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in onder meer de wijk Schilderswijk-Oost (wijk 17) te Den Haag.
Bij besluit van 1 juli 2014 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2014, waar [appellante] en [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van der Helm en S.F. Lakhichand, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 27 november 2012 heeft het college op grond van artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag onder meer de wijk Schilderswijk-Oost (wijk 17) aangewezen als buurt waar van ORAC’s gebruik moet worden gemaakt. Bij dit besluit is tevens het plaatsingsplan vastgesteld, waarbij de concrete locaties waar de ORAC’s worden geplaatst zijn aangewezen.
Bij het bestreden besluit is het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het bij besluit van 27 november 2012 vastgestelde plaatsingsplan niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen hiervan.
2. [appellante] betoogt dat het college haar bezwaar van 7 april 2014 tegen het besluit van 27 november 2012 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij stelt dat het college haar verschillende brieven over de plaatsing van ORAC’s heeft toegezonden, maar dat het hierin heeft nagelaten de locatie van de ORAC’s te vermelden. Verder stelt zij dat het college in zijn brieven ten onrechte slechts heeft gewezen op de voordelen van de ORAC’s, waardoor zij zich niet bewust was van de nadelen die de plaatsing van de ORAC’s met zich brengen. Voorts stelt [appellante] dat haar niet de gelegenheid is geboden om een bezwaarschrift in te dienen.
2.1. Ingevolge artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 3:45, eerste lid, wordt, indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Het besluit van 27 november 2012 is op 5 december 2012 bekendgemaakt door kennisgeving hiervan in het gemeenteblad van de gemeente Den Haag. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift ving derhalve aan op 6 december 2012 en eindigde op 16 januari 2013. Verder is het besluit gepubliceerd op de website van de gemeente Den Haag.
2.3. Het bezwaarschrift van 7 april 2014 is op 16 april 2014, en derhalve buiten de hiervoor genoemde termijn, bij het college ingekomen. De termijn is met vijftien maanden overschreden.
Het college heeft toegelicht dat in 2012 vanuit de gemeente verschillende brieven aan de bewoners van de wijk Schilderswijk-Oost zijn verstuurd over onder meer een inloopbijeenkomst over de ORAC’s, de werkzaamheden ten gevolge van de plaatsing van de ORAC’s en de ingebruikname van de ORAC’s. Verder heeft het, hoewel het hiertoe op grond van de Awb niet verplicht was, tijdens de inloopbijeenkomst een concept plaatsingsplan ter inzage gelegd. Bij besluit van 27 november 2012 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld. Het college was op grond van de Awb noch enige andere rechtsregel gehouden dit besluit aan [appellante] toe te zenden. Verder is op grond van artikel 3:45, eerste lid, van de Awb bij de bekendmaking van het besluit in het gemeenteblad van de gemeente Den Haag melding gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen dat besluit. Voorts is van belang dat [appellante] bezwaar heeft gemaakt naar aanleiding van negatieve gebruikservaringen met de ORAC’s bij haar voor de deur en klachten over (stank)overlast. Hoewel begrijpelijk is dat [appellante] met haar bezwaarschrift in 2014 uiting geeft aan haar ongenoegen, zijn de door [appellante] genoemde feiten en omstandigheden geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het college heeft haar bezwaar derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
163-684.