201506993/2/R3.
Datum uitspraak: 14 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Ulicoten, gemeente Baarle-Nassau,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Baarle-Nassau,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2015, kenmerk 150611239/HN, heeft de raad het bestemmingsplan "Maaijkant 11" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ulicoten B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 november 2015, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J. Klei, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Ulicoten B.V., vertegenwoordigd door M.M.P. Heijligers en bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en M.P.M. Caspers, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek om voorlopige voorziening heeft betrekking op het plan dat voorziet in vergroting van het bouwvlak voor een intensieve veehouderij tot 2,5 ha op het perceel Maaijkant 11 te Ulicoten. [verzoeker] verzoekt om bij wijze van voorlopige voorziening het plan te schorsen, teneinde onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
[verzoeker] betoogt dat ten onrechte ten behoeve van het plan geen milieueffectrapport (hierna: MER) is opgesteld. Er is geen sprake van een één-op-één inpassing van de milieuvergunning uit 2008, zodat de daarbij behorende milieueffectrapportage-beoordeling (hierna: m.e.r.-beoordeling) niet aan het plan ten grondslag kan worden gelegd. In dat kader voert hij aan dat de maximale dierenaantallen niet in het plan zijn vastgelegd en dat het bouwvlak ruimte biedt voor meer stallen. Ook kunnen er in het gedeelte van het plandeel zonder de aanduiding "intensieve veehouderij" andere dieren worden gehouden. [verzoeker] verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2012 in zaak nr. 201106356/1/R1. Na de m.e.r.-beoordeling in 2008 zijn er daarnaast juridische en feitelijke ontwikkelingen geweest.
3. Ulicoten B.V. stelt zich op het standpunt dat een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening ontbreekt, omdat zich geen onomkeerbare gevolgen kunnen voordoen op haar perceel. Zij is niet voornemens de milieuvergunning uit 2008 te realiseren, maar wenst een gewijzigde bedrijfsvoering te exploiteren met een lagere milieubelasting.
3.1. Niet in geschil is dat het plan in een uitbreiding van het bouwvlak voor intensieve veehouderij voorziet. Op 11 augustus 2009 is een bouwvergunning voor twee extra stallen door [vergunninghouder], de rechtsvoorganger van Ulicoten B.V., aangevraagd die ter plaatse van deze uitbreiding zijn voorzien. Nu het voorliggende plan in deze bouwmogelijkheden voorziet, wordt dit plan bij inwerkingtreding het toetsingskader voor deze vergunning. Hoewel Ulicoten B.V. voornemens is een andere bedrijfsvoering te exploiteren waarvoor een nieuwe omgevingsvergunning voor bouwen en voor de activiteit milieu zal moeten worden aangevraagd, heeft zij ter zitting toegelicht dat zij deze aanvraag heeft overgenomen en niet zal intrekken. Het spoedeisend belang is daarmee gegeven.
4. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor agrarische bedrijven met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" uitsluitend varkenshouderijen zijn toegestaan, waarbij niet meer dan één bedrijf aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak.
4.1. Op 25 november 2008 is voor de uitbreiding van de varkenshouderij een revisievergunning op grond van artikel 8.4 van de Wet milieubeheer verleend. Hieraan lag een m.e.r.-beoordelingsprocedure ten grondslag, aangezien de aanvraag de D-drempel voor zeugen in het Besluit milieueffectrapportage overschrijdt. Op 17 maart 2008 is een MER-beoordelingsnotitie ingediend. Bij besluit van 8 april 2008 is door het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau op grond daarvan besloten dat geen besluit-MER hoeft te worden opgesteld.
In de toelichting bij het plan is aangegeven dat geen ruimte is voor het houden van meer varkens dan in de milieuvergunning is toegestaan. De bebouwing, veebezetting en huisvestingssystemen zijn in het plan gelijk aan de vergunning en alleen het houden van varkens is op de gronden met de aanduiding "intensieve veehouderij" toegestaan. Het plan is in de plantoelichting aangemerkt als een één-op-één-inpassing van een vergunde activiteit, omdat is voorzien in planologische inbedding van hetgeen onherroepelijk is vergund. Hieruit volgt dat de gevolgen voor het milieu van het project en het plan identiek zijn en al bij de verrichte m.e.r.-beoordeling zijn onderzocht. Gelet hierop is in de plantoelichting geconcludeerd dat het bestemmingsplan geen kaderstellend plan voor een besluit vormt, zodat geen plan-MER hoefde te worden opgesteld. In de plantoelichting wordt daarbij verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 29 december 2010 in zaak nr. 200904433/1/R3 en van 13 december 2011 in zaak nrs. 201109585/1/R3 en 201109585/2/R3. Volgens de raad zijn de omstandigheden binnen het plangebied voorts in de tussentijd niet wezenlijk veranderd en leidt dit niet tot andere milieueffecten.
4.2. De voorzieningenrechter is er, gelet op de stukken en de ter zitting door de raad gegeven toelichting, op voorhand niet van overtuigd dat sprake is van een zogenoemde één-op-één inpassing van een vergunde activiteit in het plan. Daarbij is van belang dat in de plantoelichting staat dat de milieuvergunning die is verleend ziet op het realiseren van stalruimte voor ongeveer 2.000 fokzeugen en 2.000 vleesvarkens, waarvan de totale mestproductie neerkomt op 17.000 m³/jaar. Bij aanpassing van het bedrijf kunnen volgens de plantoelichting maximaal 3.000 fokzeugen worden gehuisvest en bedraagt de mestproductie en bewerking maximaal 21.000 m³/jaar. Het houden van meer fokzeugen in plaats van vleesvarkens is bij de m.e.r.-beoordeling die aan de milieuvergunning ten grondslag lag niet bezien. Gelet hierop kan vooralsnog niet worden geoordeeld dat de gevolgen voor het milieu van het project en van het plan identiek zijn en in de verrichte m.e.r.-beoordeling zijn onderzocht. Niet is uitgesloten dat het plan een kader vormt voor een eventueel te verlenen omgevingsvergunning voor het houden van meer of andere varkens met grotere gevolgen voor het milieu, zodat het standpunt van de raad dat geen plan-MER had moeten worden opgesteld vooralsnog niet door de voorzieningenrechter kan worden gevolgd.
5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen en na afweging van de betrokken belangen aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te schorsen.
De voorzieningenrechter heeft daarbij het verzoek van Ulicoten B.V. om het plan in werking te laten te treden en in de planregels op te nemen dat de emissies van geur en fijnstof niet hoger mogen zijn dan in de milieuvergunning uit 2008 is toegestaan, betrokken en overweegt daarover als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat Ulicoten B.V. stelt er belang bij te hebben dat het bestemmingsplan in werking treedt zodat de op 11 augustus 2009 aangevraagde bouwvergunning kan worden verleend, op grond waarvan de milieuvergunning uit 2008 in werking treedt en Ulicoten B.V. zodoende bestaande rechten heeft met betrekking tot de milieubelasting voordat zij een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu indient voor de door haar voorgenomen gewijzigde exploitatie van de varkenshouderij. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 juli 2008 in zaak nr. 200705901/1), hebben bestaande rechten betrekking op eerder vergunde activiteiten en niet op de milieubelasting daarvan, zodat Ulicoten B.V. in zoverre geen belang heeft bij de onmiddellijke inwerkingtreding van de milieuvergunning uit 2008. Nu de beoordeling van deze zaak nader onderzoek vergt waarvoor de voorlopige voorzieningsprocedure zich niet leent en niet is gebleken dat er zodanige dringende belangen van Ulicoten B.V. aan de orde zijn op grond waarvan onverwijlde inwerkingtreding van het bestemmingsplan nodig zou zijn, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor inwilliging van het verzoek van Ulicoten B.V.
De overige gronden van het verzoek behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking.
6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Baarle-Nassau van 15 juli 2015, kenmerk 150611239/HN;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Baarle-Nassau tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
III. gelast dat de raad van de gemeente Baarle-Nassau aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Boermans
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2015
758-429.