201502412/1/A2.
Datum uitspraak: 23 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 februari 2015 in zaken nrs. 14/1564 en 14/1565 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2012 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag op nihil gesteld.
Bij besluit van 23 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2013 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag op nihil gesteld.
Bij besluit van 2 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen het besluit van 23 april 2013 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 10 januari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 12 april 2013, voor zover thans nog van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 februari 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans nog van belang, het door [appellante] tegen het besluit van 2 april 2014 ingestelde beroep alsook het beroep tegen het besluit van 10 januari 2015 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.B. Bogaart, werkzaam bij Rechtspraktijk Amadeus, en [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van de Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.
Overwegingen
Het hoger beroep ten aanzien van het besluit van 2 april 2014
1. Aan het besluit van 2 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] buiten de daarvoor geldende termijn bezwaar heeft gemaakt en die termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Het betoog van [appellante] dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, faalt. Niet is gebleken van omstandigheden als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht, op grond waarvan niet kan worden geoordeeld dat [appellante] in verzuim is geweest. Haar betoog, zoals dat blijkt uit de door haar overgelegde verklaring van haar belastingadviseur, dat besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen doorgaans doorwerken in latere berekeningsjaren en zij heeft aangenomen dat het ingediende bezwaar voor het toeslagjaar 2012 ook zou doorwerken naar het toeslagjaar 2013, vormt geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat zij in verzuim is geweest. Uit de systematiek van de Awir volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen per berekeningsjaar een tegemoetkoming vaststelt en zo nodig daaraan voorafgaand voorschotten verleent. Dat een aanvraag voor een berekeningsjaar mede geacht wordt te zijn gedaan voor het op dat berekeningsjaar volgende berekeningsjaar doet aan die systematiek niet af. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar er in het besluit van 23 april 2013, dat alleen betrekking heeft op het toeslagjaar 2013, op gewezen dat een bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van dat besluit kon worden ingediend. De rechtbank heeft aldus terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar tegen het besluit van 23 april 2013 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Hoger beroep ten aanzien van het besluit van 10 januari 2015
3. Ingevolge artikel 1.56, vierde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) geschiedt gastouderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van het gastouderbureau en de ouder. Bij regeling van de minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
4. [appellante] heeft in 2012 gebruik gemaakt van kinderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau]. Aan het besluit van 10 januari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang in 2012 op basis van een overeenkomst als bedoeld in de Wkkp heeft plaatsgevonden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de door [appellante] overgelegde overeenkomst niet de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar en de ingangsdatum van de gastouderopvang bevat. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2012 kosten voor kinderopvang heeft gehad.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat, omdat de overeenkomst tussen haar en [gastouderbureau] niet voldoet aan de in artikel 1.56 van de Wkkp in samenhang gelezen met artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling gestelde eisen. Zij voert daartoe aan dat het maandoverzicht 2012, anders dan de rechtbank heeft overwogen, als substantieel onderdeel van de overeenkomst dient te worden beschouwd. Dat in de overeenkomst niet naar dat maandoverzicht wordt verwezen, is volgens [appellante] niet van belang, omdat het gaat om de bedoeling van partijen. Voorts wijst zij op een uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 november 2012 (ECLI:NL:RBALM:2012:BY3996). Daaruit blijkt volgens haar dat een overeenkomst in beginsel noodzakelijk is, tenzij de Belastingdienst/Toeslagen materieel alle gegevens heeft om de hoogte van de aanspraak kinderopvangtoeslag te bepalen. In haar geval heeft de Belastingdienst/Toeslagen alle noodzakelijke gegevens om de aanspraak te bepalen, aldus [appellante]. 5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2), valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling af te leiden dat bedoeld is dat, aan de hand van de in deze bepaling vermelde gegevens, onderzocht kan worden of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de overeenkomst die de ouder heeft gesloten (Stcrt. 6 oktober 2004, nr. 192, blz. 6). Dit betekent dat de ouder, om aanspraak op kinderopvangtoeslag te kunnen maken, inzicht dient te geven in de met het gastouderbureau gemaakte afspraken over de gastouderopvang door een akte van een overeenkomst over te leggen, waaruit die afspraken blijken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [appellante] overgelegde overeenkomst met [gastouderbureau] niet de ingangsdatum van de gastouderopvang, het aantal uren opvang per kind per jaar en de te betalen prijs per uur bevat. Deze overeenkomst voldoet daarmee niet aan de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, gestelde vereisten en kan derhalve niet worden aangemerkt als een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.56, vierde lid, van de Wkkp die de basis vormt voor de gastouderopvang.
5.2. Voor zover [appellante] aanvoert dat de overeenkomst wel aan de daarvoor geldende vereisten zou voldoen als deze in samenhang zou worden gelezen met het maandoverzicht 2012, heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de overeenkomst niet blijkt dat deze in samenhang moet worden bezien met het maandoverzicht 2012. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het maandoverzicht niet is ondertekend en dat het maandoverzicht betrekking heeft op de periode vanaf 1 januari 2012, terwijl de overeenkomst op 1 januari 2010 is ondertekend. Daarnaast heeft Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat het maandoverzicht 2012 evenmin het aantal uren opvang per kind en de te betalen prijs per uur bevat.
5.3. Het gebrek in de overeenkomst is met de door [appellante] ter zitting in hoger beroep overgelegde overeenkomst, een aanvulling daarop en plaatsingsoverzichten niet geheeld. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze stukken niet eerder hadden kunnen worden overgelegd. Dat zij de stukken bij [gastouderbureau] heeft opgevraagd en pas recentelijk heeft ontvangen, is daartoe onvoldoende. Bovendien heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat twijfels bestaan over de authenticiteit van de ter zitting overgelegde stukken, omdat [appellante] geen goede verklaring heeft gegeven waarom zij voor een zelfde periode meerdere en andersluidende overeenkomsten heeft gesloten.
5.4. [appellante] heeft voorts nog aangevoerd dat de Belastingdienst/Toeslagen materieel alle gegevens heeft om de hoogte van de aanspraak op kinderopvangtoeslag te bepalen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 20 augustus 2014 in zaak nr. 201310838/1/A2 en van 1 oktober 2014 in zaak nr. 201310537/1/A2), maakt de omstandigheid dat de Belastingdienst/Toeslagen langs andere weg met de benodigde gegevens bekend is geworden, niet dat de overeenkomst aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De uitspraak van de rechtbank Almelo waar [appellante] in dit verband naar heeft verwezen is niet in lijn met de jurisprudentie van de Afdeling, nog daargelaten dat de Afdeling zich daaraan niet gebonden acht.
5.5. Het betoog faalt.
6. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen in voorgaande jaren geen problemen had met de door haar met [gastouderbureau] gesloten overeenkomsten, terwijl die overeenkomsten ook niet aan de formele vereisten van artikel 1.56 van de Wkkp voldeden. Om die reden mocht zij erop vertrouwen dat de overeenkomst voor het jaar 2012 eveneens voldeed. Voor zover de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt heeft gesteld dat een steekproef aan het licht heeft gebracht dat de overeenkomst met betrekking tot het toeslagjaar 2012 niet aan de wettelijke vereisten voldoet, is een dergelijke handelwijze in strijd met het verbod op willekeur.
6.1. De omstandigheid dat de Belastingdienst/Toeslagen in eerdere jaren de kinderopvangtoeslag niet heeft teruggevorderd, ondanks dat - naar [appellante] heeft gesteld - ook toen de overeenkomst niet voldeed aan de in de Wkkp opgenomen vereisten, leidt niet tot het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen de aanspraak op kinderopvangtoeslag voor het onderhavige berekeningsjaar niet mocht beoordelen en tot terugvordering mocht overgaan. De rechtbank heeft in dit verband terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen niet is gehouden om mogelijk in het verleden gemaakte fouten te herhalen, indien dit leidt tot het toekennen van kinderopvangtoeslag in strijd met de wet.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Kramer w.g. Rijsdijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015
705.