ECLI:NL:RVS:2015:3974

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
201505110/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vaststelling bestemmingsplan door de raad van de gemeente Tilburg

Op 23 december 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Tilburg, en de raad van de gemeente Tilburg. De zaak betreft de weigering van de raad om het bestemmingsplan "Groenewoud 2008, 4e herziening" vast te stellen. Dit besluit was genomen op 9 maart 2015 en aangevuld op 11 mei 2015. De appellant heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij de raad een verweerschrift heeft ingediend. De zaak is behandeld op 26 november 2015, waar de appellant, bijgestaan door een gemachtigde, en de raad, vertegenwoordigd door R.C.A.M. van Groenendaal, aanwezig waren.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat deze besluiten terughoudend moeten worden getoetst. De appellant betoogde dat de raad ten onrechte had geweigerd het plan vast te stellen, met verwijzing naar stedenbouwkundige bezwaren en parkeerproblemen. De raad had echter bezwaren tegen de voorgestelde invulling van het plan, omdat dit de mogelijkheden voor een integrale herontwikkeling van het perceel zou belemmeren.

De Afdeling oordeelde dat de raad in redelijkheid kon besluiten om het plan niet vast te stellen, en dat de belangen van een integrale ontwikkeling van het gebied zwaarder wogen dan de belangen van de appellant. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201505110/1/R3.
Datum uitspraak: 23 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Tilburg,
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2015, aangevuld bij besluit van 11 mei 2015, heeft de raad geweigerd het bestemmingsplan "Groenewoud 2008, 4e herziening ([locatie])" vast te stellen.
Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partijen] schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2015, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door R.C.A.M. van Groenendaal, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Verder is ter zitting [partij] gehoord.
Overwegingen
1. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en voorts of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.
2. Het op initiatief van [appellant] opgestelde plan dat de raad geweigerd heeft vast te stellen voorzag in twee woningen op het perceel [locatie] in Tilburg. Op de plaats van de beoogde woningen staan nu vijf garageboxen. Volgens de plantoelichting was beoogd twee garageboxen om te bouwen naar entrees van de woningen die boven op de resterende garageboxen worden gebouwd. Aan de achterzijde van het perceel bevindt zich een garagebedrijf.
3. [appellant] betoogt dat de raad met verwijzing naar stedenbouwkundige bezwaren, de leefbaarheid van de wijk en parkeerproblemen ten onrechte heeft geweigerd om het plan vast te stellen. Hij stelt dat de bouw van twee woningen op de huidige eenlaagse garageboxen, waarbij wordt aangesloten bij de bouwmassa in de omgeving, leidt tot een verbetering van de stedenbouwkundige invulling van het perceel. Voorts zal de woningbouw, vergeleken met de huidige situatie en het aanzicht, leiden tot een verbetering van de leefbaarheid van de wijk. Verder stelt hij dat bij de woningen zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Voorts wijst hij erop dat zowel de externe Omgevingscommissie als het college van burgemeester en wethouders zich positief hebben uitgelaten over het plan.
3.1. De gronden met de garageboxen kunnen volgens de bestreden besluiten niet los worden gezien van de toekomst van het achter de beoogde woningen gelegen garagebedrijf. De raad wenst met het oog op een verbetering van de leefbaarheid van de wijk te komen tot een integrale herontwikkeling van het gehele perceel van [appellant] met het achtergelegen garagebedrijf en de garageboxen. Met de bouw van de woningen op garageboxen aan de voorzijde ligt de stedenbouwkundige invulling van deze gronden in de toekomst grotendeels vast en belemmert dit de mogelijkheden voor een herontwikkeling van deze en aangrenzende percelen die volgens de bestreden besluiten meer kan aansluiten bij de omgeving. Daarmee is de voorgestelde wijziging in ruimtelijk zin een verslechtering van de huidige situatie, aldus de besluiten.
De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Daarbij is in aanmerking genomen dat met het enkel aansluiten van de woningen bij de bouwmassa van de omgeving, daargelaten of daarvan sprake is, nog niet is gegeven dat de stedenbouwkundige invulling van het gehele gebied verbetert. De raad staat uit oogpunt van verbetering van de leefbaarheid van de wijk niet onwelwillend tegenover woningbouw op het perceel, maar heeft bezwaren tegen de voorgestelde invulling daarvan die een integrale ontwikkeling en daarmee een bestendige kwaliteitswinst in de weg staat. De raad heeft in redelijkheid het belang van een integrale ontwikkeling van het gehele gebied zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [appellant] om woningen te realiseren aan de rand van dit gebied met behoud van de bestaande garageboxen.
3.2. Niet in geschil is dat voor de twee woningen volgens de parkeernormen drie parkeerplaatsen op eigen terrein zijn vereist. Volgens de plantoelichting kunnen deze worden gerealiseerd op het terrein achter de voorziene woningen. Het terrein achter deze woningen wordt in de bestaande situatie echter ook gebruikt om auto’s te stallen bij het achtergelegen garagebedrijf. Deze gronden hebben op de verbeelding van het ontwerpplan de aanduiding "garage". Aan deze gronden is ook de aanduiding "erf" toegekend.
Gelet hierop heeft de raad zich in redelijk op het standpunt kunnen stellen dat niet verzekerd is dat ten behoeve van de woningen parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Dat op de inrichtingstekening parkeerplaatsen voor de woningen zijn ingetekend doet er niet aan af dat het terrein in planologische zin geheel ten behoeve van het garagebedrijf kan worden gebruikt.
3.3. In het gegeven dat de Omgevingscommissie en het college van burgemeester en wethouders eerder hebben ingestemd met het ontwerp van het ingediende plan behoefde de raad geen aanleiding te zien om dit vast te stellen. De Omgevingscommissie bestaat uit externe deskundigen op het gebied van de visuele en cultuurhistorische kwaliteiten van de fysieke leefomgeving. De Omgevingscommissie heeft uitsluitend het plan beoordeeld. De raad heeft een bredere stedenbouwkundige afweging gemaakt. Verder berust de bevoegdheid tot het vaststellen van een plan niet bij het college maar bij de raad. De definitieve beslissing over de vaststelling van het bestemmingsplan is afhankelijk van alle in de loop van de procedure naar voren gekomen feitelijke belangen, waaronder de belangen van derden, en kan anders uitvallen dan aanvankelijk is ingeschat.
3.4. Voor zover [appellant] er op heeft gewezen dat volgens hem een klein deel van de raad een persoonlijke afweging heeft gemaakt, mogelijk ten behoeve van bevriende contacten in de wijk, overweegt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat in strijd met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht de bestreden besluiten vooringenomen zijn vastgesteld of dat raadsleden vanwege een persoonlijk belang de besluitvorming hebben beïnvloed.
3.5. De conclusie is dat de raad in redelijkheid kunnen besluiten om het plan niet vast te stellen.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Kramer w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015
429-656.