201504427/1/R4.
Datum uitspraak: 23 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bad Nieuweschans, gemeente Oldambt, en anderen (hierna: [appellant] en anderen),
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2011 heeft het college een verzoek van [appellant] en anderen om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de aan het waterschap Hunze en Aa’s bij besluit van 11 maart 2010 verleende ontgrondingsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 6 november 2012 heeft het college het door [appellant] en anderen gemaakte bezwaar deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van [appellant] en anderen ter behandeling doorgezonden naar de rechtbank Overijssel.
[appellant] en anderen hebben bij de rechtbank Overijssel nadere stukken ingediend.
De rechtbank Overijssel heeft zich bij uitspraak van 28 mei 2015 in zaak nr. AWB 14/2846 onbevoegd verklaard van het beroep van [appellant] en anderen kennis te nemen, voor zover het beroep ziet op de weigering van het college om toepassing te geven aan bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de aan het waterschap Hunze en Aa’s verleende ontgrondingsvergunning. De rechtbank Overijssel heeft het beroep in zoverre ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2015, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant] en [andere appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.B. Caderius van Veen, werkzaam bij de Omgevingsdienst Groningen, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord het dagelijks bestuur van het waterschap Hunze en Aa’s, vertegenwoordigd door P. Nieuwenhuizen, werkzaam bij het waterschap, alsmede het college van burgemeester en wethouders van Oldambt, vertegenwoordigd door M. Beute, werkzaam bij de gemeente.
Overwegingen
1. Bij besluit van 11 maart 2010 heeft het college op verzoek van het waterschap Hunze en Aa’s een vergunning verleend voor het ontgronden van onder meer de percelen nabij de Hamdijk te Bad Nieuweschans ten behoeve van de realisatie van een noodwaterberging, robuuste verbindingszones en recreatieve voorzieningen. Tegen het besluit van 11 maart 2010 hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld bij de Afdeling. Dat beroep heeft de Afdeling bij uitspraak van 2 februari 2011 in zaak nr. 201003895/1/M1, voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard.
2. [appellant] en anderen hebben het college verzocht om handhavend op te treden, omdat de ontgrondingsactiviteiten nabij de percelen aan de Hamdijk 14, 25 en 27 te Bad Nieuweschans volgens hen niet zijn uitgevoerd in overeenstemming met het inrichtingsplan dat onderdeel is van de verleende ontgrondingsvergunning. Het college heeft dit verzoek afgewezen, welk besluit het college in de bestreden beslissing op bezwaar heeft gehandhaafd.
Ontvankelijkheid
Beslissing op bezwaar
3. [appellant] en anderen betogen dat het college het bezwaar van enkelen van hen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens [appellant] en anderen zijn zij allen belanghebbende bij hun verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de aan het waterschap Hunze en Aa’s verleende ontgrondingsvergunning, omdat zij allen in of nabij het gebied wonen waar de ontgrondingsactiviteiten zijn uitgevoerd.
3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, in verbinding gelezen met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kunnen belanghebbenden tegen een besluit bezwaar maken.
3.2. Het college heeft het bezwaar van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk verklaard voor zover het bezwaar is gemaakt door [40 personen].
Voornoemde natuurlijke personen wonen niet nabij de gronden aan de Hamdijk 14, 25 en 27 te Bad Nieuweschans waarop het handhavingsverzoek betrekking heeft. Niet is gebleken dat zij desondanks gevolgen ondervinden van de verrichte ontgrondingsactiviteiten in het ontgrondingsgebied nabij de Hamdijk 14, 25 en 27. Gelet hierop heeft het college het bezwaar van de in deze overweging genoemde natuurlijke personen terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog faalt.
Ontbreken procesbelang
4. [appellant] en anderen hebben in hun nadere stukken vermeld dat van de natuurlijke personen namens wie beroep is ingesteld na het instellen van het beroep [10 personen] zijn verhuisd en [drie personen] zijn overleden.
Niet is gebleken dat de verhuisde personen na hun verhuizing belang hebben behouden bij de voortzetting van hun beroep. Van de overleden personen is niet gebleken dat hun erfgenamen het beroep willen voortzetten. Gelet hierop dient het beroep van de in deze overweging genoemde verhuisde en overleden personen vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Conclusie ontvankelijkheid
5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3. en 4. is overwogen, wordt in het vervolg van deze uitspraak met [appellant] en anderen bedoeld [13 personen]. Deze personen heeft het college terecht in hun bezwaar ontvankelijk geacht.
Inhoudelijk
6. [appellant] en anderen betogen dat het waterschap Hunze en Aa’s bij de ontgronding en de herinrichting van de gronden nabij de Hamdijk 25 en 27 te Bad Nieuweschans de op 11 maart 2010 verleende ontgrondingsvergunning heeft overtreden. Zij wijzen hiertoe op het "Inrichtingsplan voor de Benedenloop van de Westerwoldse Aa, Kuurbos, Hamdijk en Bovenlanden" van het Waterschap Hunze en Aa’s en de provincie Groningen van 24 juni en 31 augustus 2009 (hierna: inrichtingsplan), welk inrichtingsplan volgens hen onderdeel is van de verleende ontgrondingsvergunning. Bij de ontgronding en de herinrichting van het gebied nabij de Hamdijk is volgens [appellant] en anderen in strijd met de ontgrondingsvergunning afgeweken van de bij het inrichtingsplan gevoegde detailkaarten voor de inrichting van het ontgrondingsgebied. [appellant] en anderen wijzen hiertoe op de nabij de Hamdijk gerealiseerde kaden en sloten. Volgens [appellant] en anderen zijn de kaden en sloten in afwijking van het inrichtingsplan op te korte afstand van de bebouwing aan de Hamdijk 25 en 27 gerealiseerd. Voorts stellen [appellant] en anderen dat in het inrichtingsplan tussen de bebouwing aan de Hamdijk 25 en 27 een 30 meter-zone is voorzien. Volgens [appellant] en anderen zijn de centrale wateras, ook wel genoemd de slenk, die de verschillende waterbergingsgebieden met elkaar verbindt alsmede de eco- en faunaduikers en de vispassage in strijd met het inrichtingsplan gedeeltelijk buiten de 30 meter-zone op te korte afstand van de bebouwing aan de Hamdijk 25 en 27 gerealiseerd.
6.1. Het college stelt dat voor het bepalen van de exacte locaties van de aan te leggen kaden en sloten geen betekenis kan worden toegekend aan de bij het inrichtingsplan behorende detailkaarten, omdat de detailkaarten uitsluitend bedoeld zijn om een indicatie te geven van de voorziene inrichting van het ontgrondingsgebied. Voor het bepalen van de exacte locaties dient volgens het college te worden gekeken naar de tekst van het inrichtingsplan. De situering van de kaden en sloten in het ontgrondingsgebied nabij de Hamdijk wijkt volgens het college niet af van hetgeen daarover in de tekst van het inrichtingsplan is vermeld. Voor zover wel zou zijn afgeweken van het inrichtingsplan, zijn deze afwijkingen van zodanig geringe aard en ernst dat handhavend optreden in dit geval als onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen moet worden beschouwd, aldus het college. In dit verband stelt het college dat de belangen van [appellant] en anderen bij het achterwege laten van handhavend optreden niet worden geschaad.
6.2. De Afdeling stelt vast dat in de aan het waterschap Hunze en Aa’s op 11 maart 2010 verleende ontgrondingsvergunning staat dat de ontgronding dient te worden uitgevoerd conform het inrichtingsplan. Bij het inrichtingsplan zijn als bijlage detailkaarten gevoegd waarop onder meer is afgebeeld hoe het ontgrondingsgebied nabij de Hamdijk zal worden ingericht.
Situering van de kaden
6.3. Het college heeft het bezwaarschrift van [appellant] en anderen gericht tegen het besluit van 30 september 2011 voor advies voorgelegd aan de Commissie rechtsbescherming van de provincie Groningen (hierna: de commissie). De commissie heeft aan Geo-Informatie buro Geo Plus B.V. uit Scheemda opdracht gegeven om te onderzoeken of de ontgrondingsactiviteiten in het ontgrondingsgebied nabij de Hamdijk zijn uitgevoerd in overeenstemming met het inrichtingsplan en de bij het inrichtingsplan behorende detailkaarten. Op de door Geo Plus opgestelde kaarten Topometing Hamdijk van 21 juni 2012 staat dat de afstand tussen de ten noorden van de Hamdijk gelegen kade en de weg de Hamdijk, gemeten van het midden van de kade tot het midden van de weg, varieert van 210,9 meter tot 217,2 meter. De afstand tussen de ten zuiden van de Hamdijk gelegen kade en de Hamdijk, gemeten van het midden van de kade tot het midden van de weg, bedraagt blijkens de kaarten van Geo Plus eveneens meer dan 200 meter. Wat betreft de breedte van de kaden staat op de kaarten van Geo Plus dat de kade ten noorden van de Hamdijk in afwijking van het inrichtingsplan van teen tot teen 8 meter breder is geworden, hetgeen een verbreding richting de Hamdijk betekent van ongeveer 4 meter. De feitelijke juistheid van de door Geo Plus gemeten maten is niet in geschil.
6.3.1. Ter beoordeling staat of het college zich op basis van de metingen van Geo Plus terecht op het standpunt heeft gesteld dat de kaden nabij de Hamdijk niet in strijd met het inrichtingsplan op te korte afstand van de bebouwing aan de Hamdijk zijn gesitueerd.
Op pagina 35 van het inrichtingsplan staat over de situering van de kaden nabij de Hamdijk dat de afstand tussen de kaden en de weg de Hamdijk ongeveer 200 meter bedraagt. Voor de exacte situering van de kaden is in de tekst van het inrichtingsplan dus enige ruimte gelaten. Op welke wijze de afstand van ongeveer 200 meter moet worden gemeten, staat niet in de tekst van het inrichtingsplan. De stelling van het college dat het gebruikelijk is om de afstand te meten tussen het midden van de kade en het midden van de weg acht de Afdeling niet onaannemelijk. Voor de stelling van [appellant] en anderen dat met de afstand van 200 meter daarentegen de afstand tussen de nabij de kaden gerealiseerde kwelsloten en de Hamdijk zou zijn bedoeld, biedt de tekst van het inrichtingsplan, die immers over de kaden spreekt en niet over de kwelsloten, geen aanknopingspunten.
6.3.2. Gelet op de metingen van Geo Plus alsmede gelet op de in de tekst van het inrichtingsplan vermelde afstand van ongeveer 200 meter, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de kaden nabij de Hamdijk niet in strijd met het inrichtingsplan op te korte afstand van de bebouwing nabij de Hamdijk zijn gesitueerd.
De Afdeling kent bij dit oordeel geen betekenis toe aan de omstandigheid dat de situering van de kaden nabij de Hamdijk, zoals [appellant] en anderen stellen, enkele meters afwijkt van de detailkaarten bij het inrichtingsplan. Daartoe acht de Afdeling redengevend dat de detailkaarten zijn getekend op een niet gedetailleerd schaalniveau. Gelet hierop alsmede op de omstandigheid dat in de tekst van het inrichtingsplan enige ruimte is gelaten voor de exacte situering van de kaden, dient er naar het oordeel van de Afdeling van te worden uitgegaan dat de detailkaarten niet bedoeld en geschikt zijn om met de mate van nauwkeurigheid die daaraan door [appellant] en anderen wordt toegeschreven aan te duiden waar de kaden nabij de Hamdijk moeten worden gesitueerd.
De Afdeling kent bij de beoordeling van het betoog van [appellant] en anderen over de situering van de kaden evenmin betekenis toe aan de constatering van Geo Plus dat de kade ten noorden van de Hamdijk richting de Hamdijk 4 meter breder is geworden dan in het inrichtingsplan was voorzien. Daartoe acht de Afdeling van belang dat de kade ten noorden van de Hamdijk gelet op de hiervoor genoemde afstanden van 210,9 meter en 217,2 meter reeds op ruimere afstand van de Hamdijk is gesitueerd dan de in het inrichtingsplan genoemde afstand van ongeveer 200 meter.
Het betoog faalt.
Situering van de sloten, niet zijnde de slenk
6.4. De Afdeling stelt vast dat in de tekst van het inrichtingsplan niets is vermeld over de situering van de sloten in het ontgrondingsgebied nabij de Hamdijk. Op de bij het inrichtingsplan gevoegde detailkaarten zijn de sloten wel afgebeeld. Niet in geschil is dat in het ontgrondingsgebied nabij de Hamdijk de situering van de sloten op sommige plaatsen tot soms meer dan een tiental meters afwijkt van de detailkaarten bij het inrichtingsplan.
Ook als rekening wordt gehouden met de niet gedetailleerde schaal van de detailkaarten en het feit dat de aanduidingen op die kaarten als gevolg daarvan een zekere mate van onnauwkeurigheid vertonen, is het verschil tussen de daadwerkelijke ligging van de betrokken sloten en de plaats waar op de detailkaarten de sloten zijn aangeduid zodanig, dat moet worden geconcludeerd dat van die kaarten is afgeweken. De stelling van het college dat voor de situering van de sloten geen betekenis kan worden toegekend aan de detailkaarten bij het inrichtingsplan, vindt geen grondslag in de tekst van het inrichtingsplan. Anders dan het college stelt, heeft een situering van de sloten anders dan op de detailkaarten bij het inrichtingsplan was voorzien dan ook tot gevolg dat in strijd is gehandeld met de in de ontgrondingsvergunning opgenomen voorwaarde dat de ontgronding dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met het inrichtingsplan.
6.4.1. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
6.4.2. Wat betreft de kwelsloten heeft het college er ter zitting op gewezen dat deze sloten op de detailkaarten bij het inrichtingsplan direct aansluitend op de ten noorden van de Hamdijk gelegen kade waren voorzien. In de praktijk konden de kwelsloten echter niet op deze voorziene locatie worden gerealiseerd, aldus het college. Daartoe heeft het college toegelicht dat bij het opstellen van de detailkaarten geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat tussen de kade en de kwelsloten een schouw- en maaistrook dient te worden gerealiseerd benodigd voor het verrichten van onderhoud aan de kwelsloten. De noodzakelijkheid van een dergelijke schouw- en maaistrook komt de Afdeling niet onaannemelijk voor.
Gelet op de noodzaak voor de afwijkende situering van de kwelsloten heeft het college bij de afweging van de betrokken belangen de belangen die zijn gediend met het in stand laten van de afwijkende situering van de kwelsloten in redelijkheid kunnen laten prevaleren boven de belangen van [appellant] en anderen die zijn gediend met handhavend optreden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de belangen van [appellant] en anderen bij handhavend optreden zijn gelegen in het verruimen van de afstand tussen de kwelsloten en hun woningen aan de Hamdijk, onder meer om de muggenoverlast die volgens hen optreedt ter plaatse van hun woningen als gevolg van de huidige ligging van de kwelsloten, te verminderen. De Afdeling acht niet aannemelijk dat deze overlast, voor zover die zich voordoet en voor zover deze van de huidige ligging van de kwelsloten het gevolg zou zijn, zodanig zal verminderen indien de kwelsloten alsnog zonder schouw- en maaistrook direct grenzend aan de op ongeveer 200 meter afstand van de Hamdijk gesitueerde noordelijke kade worden gerealiseerd, dat het college de belangen van [appellant] en anderen had moeten laten prevaleren boven de belangen die gediend zijn bij de afwijkende situering van de kwelsloten.
6.4.3. Wat betreft de situering van de overige sloten, niet zijnde de slenk, in het ontgrondingsgebied nabij de Hamdijk heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afwijkingen van de detailkaarten bij het inrichtingsplan van dermate geringe aard en ernst zijn, dat handhavend optreden onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Hiertoe acht de Afdeling redengevend dat de afstand tussen de sloten en de bebouwing aan de Hamdijk 25 en 27 als gevolg van de afwijkende situering vrijwel niet is verkleind en deels, onder meer ten oosten van de Hamdijk 27, juist is vergroot. Gelet hierop acht de Afdeling niet aannemelijk dat [appellant] en anderen door de afwijkende situering in hun belangen zijn geschaad.
6.4.4. Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het college wat betreft de afwijkende situering van de sloten in het ontgrondingsgebied nabij de Hamdijk in redelijkheid van handhavend optreden heeft kunnen afzien.
Het betoog faalt.
Situering van de slenk
6.5. In het ontgrondingsgebied nabij de Hamdijk is een slenk aangelegd, zijnde een centrale wateras die de verschillende waterbergingsgebieden in het ontgrondingsgebied met elkaar verbindt. De slenk is gelegen tussen de bebouwing aan de Hamdijk 25 en 27. Afgezien van de vermelding dat de slenk een bodembreedte krijgt variërend van 5 tot 10 meter met een geleidelijk oplopende drasoever van 15 tot 30 meter, bevat de tekst van het inrichtingsplan geen informatie over de exacte uitvoering en situering van de slenk. De slenk is wel schetsmatig afgebeeld op de detailkaarten bij het inrichtingsplan, waarbij aan beide zijden van de slenk de drasoevers zijn afgebeeld. Op de detailkaarten heeft de slenk tussen de bebouwing aan de Hamdijk 25 en 27 inclusief drasoevers een totale breedte van ongeveer 30 meter, door [appellant] en anderen ook wel de 30 meter-zone genoemd. [appellant] en anderen stellen zich op het standpunt dat de slenk in afwijking van de detailkaarten ten onrechte gedeeltelijk buiten de 30 meter-zone is gerealiseerd.
6.5.1. Uit de door Geo Plus opgestelde kaarten Topometing Hamdijk blijkt dat de slenk ten noorden van de Hamdijk, behoudens een geringe verschuiving nabij de kade ten noorden van de Hamdijk, vrijwel volledig op de locatie is gesitueerd zoals op de detailkaarten bij het inrichtingsplan is voorzien. Naar het oordeel van de Afdeling is wat betreft de situering van het noordelijke deel van de slenk dan ook niet in strijd gehandeld met de in de ontgrondingsvergunning opgenomen voorwaarde dat de ontgronding dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met het inrichtingsplan. Bij dit oordeel heeft de Afdeling van belang geacht dat de detailkaarten bij het inrichtingsplan, gelet op het niet gedetailleerde schaalniveau van de detailkaarten alsmede gelet op de schetsmatige intekening van de slenk, onvoldoende basis bieden om tot op de meter nauwkeurig eisen te stellen omtrent de exacte situering van de slenk.
6.5.2. Aan de zuidzijde van de Hamdijk is de totale breedte van de slenk inclusief drasoevers op de detailkaarten aanzienlijk ruimer ingetekend dan 30 meter, waardoor ter plaatse geen sprake is van de door [appellant] en anderen genoemde 30 meter-zone. Voor zover het betoog van [appellant] en anderen wat betreft de feitelijke situering van de slenk desondanks eveneens betrekking heeft op de situering van het zuidelijke deel van de slenk, overweegt de Afdeling als volgt. Blijkens de kaarten van Geo Plus is de slenk aan de zuidzijde van de Hamdijk in afwijking van de detailkaarten tot ongeveer 20 meter in westelijke richting verschoven. Naar het oordeel van de Afdeling is met een dergelijke verschuiving in strijd gehandeld met de in de ontgrondingsvergunning opgenomen voorwaarde dat de ontgronding dient te worden uitgevoerd in overeenstemming met het inrichtingsplan.
Het aangevoerde biedt echter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat handhavend optreden tegen de afwijkende situering van het zuidelijke deel van de slenk vanwege de relatief geringe ernst van de overtreding, als zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen moet worden beschouwd, dat daarvan moet worden afgezien. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het zuidelijke deel van de slenk waar wordt afgeweken van het inrichtingsplan op ongeveer 100 tot 200 meter afstand is gesitueerd van de bebouwing aan de Hamdijk 25 en 27. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] en anderen op een dergelijke afstand als gevolg van de afwijkende situering van het zuidelijke deel van de slenk in hun belangen, welke belangen volgens hen met name zijn gelegen in het voorkomen van muggenoverlast ter plaatse van de woningen aan de Hamdijk 25 en 27, worden geschaad.
6.5.3. De betogen falen.
Situering van de vispassage
6.6. Uit de kaarten van Geo Plus blijkt dat ten noorden van de Hamdijk buiten de door [appellant] en anderen genoemde 30 meter-zone een vispassage is gerealiseerd. Over de stelling van [appellant] en anderen dat de vispassage op basis van het inrichtingsplan binnen de 30 meter-zone had moeten worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling als volgt.
In de tekst van het inrichtingsplan is vermeld dat ten noorden van de Hamdijk een beweegbare stuw wordt aangelegd waarbij naast de stuw een vispassage wordt aangelegd, zodat de stuw passeerbaar is voor vis en andere waterdieren. De exacte situering van de stuw en de vispassage is in de tekst van het inrichtingsplan niet vastgelegd. Op de detailkaarten is ten noorden van de Hamdijk een vis afgebeeld waarmee blijkens de legenda een vispassage wordt aangeduid. Hieruit kan evenmin een exacte locatie van de vispassage worden afgeleid. Voor de stelling van [appellant] en anderen dat de vispassage binnen de zogenoemde 30 meter-zone had moeten worden gerealiseerd, bieden zowel de tekst van het inrichtingsplan als de detailkaarten bij het inrichtingsplan dan ook geen grondslag. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de vispassage niet in strijd met het inrichtingsplan en daarmee niet in strijd met de ontgrondingsvergunning is gerealiseerd.
Het betoog faalt.
Situering van de eco- en faunaduikers
6.7. [appellant] en anderen hebben ter zitting gesteld dat de eco- en faunaduikers op basis van de detailkaarten bij het inrichtingsplan uitsluitend aan de zuidzijde van de Hamdijk hadden mogen worden gerealiseerd.
De detailkaarten bij het inrichtingsplan bieden geen grondslag voor dit betoog. Daartoe overweegt de Afdeling dat op de detailkaarten bij het inrichtingsplan symbolen zijn weergegeven voor de eco- en faunaduikers, welke symbolen niet alleen aan de zuidzijde, maar ook voor een deel aan de noordzijde van de Hamdijk zijn afgebeeld. Voor zover [appellant] en anderen ter zitting hebben gewezen op twee zwarte symbolen, welke symbolen op de detailkaarten bij het inrichtingsplan uitsluitend aan de zuidzijde van de Hamdijk zijn afgebeeld, stelt de Afdeling vast dat blijkens de legenda bij de detailkaarten met deze symbolen geen eco- en faunaduikers, maar nieuw te plaatsen dammen zijn afgebeeld. Het betoog van [appellant] en anderen over de situering van de eco- en faunaduikers mist dan ook feitelijke grondslag.
Het betoog faalt.
Betogen over de verleende ontgrondingsvergunning
7. [appellant] en anderen betogen voorts dat het uitvoeren van ontgrondingsactiviteiten in het gebied nabij de Hamdijk leidt tot een aantasting van het waardevolle architectonische en agrarische landschap van het gebied. Volgens hen is dit in strijd met rijks- en provinciaal beleid. Verder stellen zij dat het college ten onrechte geen rekening houdt met de omstandigheid dat alle bewoners nabij de Hamdijk nadrukkelijk tegen de ontgronding en herinrichting van het gebied zijn.
7.1. De betogen van [appellant] en anderen hebben betrekking op het besluit van het college van 11 maart 2010 tot verlening van de ontgrondingsvergunning. Dat besluit is door de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2011 in zaak nr. 201003895/1/M1 onherroepelijk geworden en staat in deze procedure dan ook niet ter beoordeling. Hetgeen [appellant] en anderen tegen het besluit van het college tot verlening van de ontgrondingsvergunning hebben aangevoerd wordt in deze uitspraak dan ook buiten beschouwing gelaten.
Overige betogen beoordeeld door de rechtbank Overijssel
8. [appellant] en anderen hebben in hun beroepschrift verder aangevoerd dat de inrichting van het ontgrondingsgebied nabij de Hamdijk is uitgevoerd in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, dat bij de inrichting van het ontgrondingsgebied gebruik is gemaakt van ongeldige kapvergunningen en dat zonder vergunning en in strijd met het vigerende bestemmingsplan in het ontgrondingsgebied hekken zijn geplaatst. Voorts hebben zij gesteld dat het waterschap Hunze en Aa’s ten onrechte geen gegevens ter beschikking heeft gesteld na een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.
De in deze overweging genoemde betogen heeft de rechtbank Overijssel beoordeeld in de eerder genoemde verwijzingsuitspraak van 28 mei 2015. De juistheid van het oordeel van de rechtbank ligt in deze procedure niet ter toets voor.
Conclusie en proceskosten
9. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [13 personen].
Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [13 personen];
II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Oudenaarden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015
568-810.