201406813/1/A2.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2014 in zaak nr. 14/2021 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] over 2011 definitief vastgesteld op € 1.103,00 en € 551,00 aan te veel betaalde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 7 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. H.R. Grootenhuis, werkzaam bij de dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, van de Wet op de huurtoeslag wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder woning: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge het tweede lid kan ten aanzien van een bepaalde woning slechts aan één huurder een huurtoeslag worden toegekend.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, wordt een huurtoeslag slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA; thans: basisregistratie personen);
b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de GBA, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning die een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, onder medebewoner verstaan: de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:
1.o de partner van de belanghebbende;
2.o de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner;
3.o degene die tot het huishouden van de onder 2o bedoeld persoon behoort.
2. Het geschil is beperkt tot de definitieve vaststelling op nihil van de huurtoeslag over de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2011.
3. [appellante] huurde in die periode woonruimte aan de [locatie] in [plaats]. [naam persoon] stond in die periode ook op dit adres ingeschreven in de GBA.
Bij besluit van 14 mei 2013, gehandhaafd bij besluit van 7 oktober 2013, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] over 2011 definitief vastgesteld op € 1.103,00 en € 551,00 aan te veel betaalde voorschotten van haar teruggevorderd. Volgens de dienst heeft zij over de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 geen recht op huurtoeslag wegens een te hoog toetsingsinkomen. De dienst heeft [naam persoon] aangemerkt als medebewoner en haar inkomen meegeteld.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat uit de door haar in beroep overgelegde huurovereenkomst en verklaringen van [naam persoon] en de verhuurder niet is af te leiden dat zij over een zelfstandige woonruimte beschikte. [appellante] voert aan zij wel degelijk beschikte over een zelfstandige woning zonder een medebewoner en dat op het desbetreffende adres meerdere zelfstandige woningen waren gelegen.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 27 december 2012 in zaak nrs. 201204442/1/A2 en 201204853/1/A2) mag de Belastingdienst/Toeslagen er in beginsel van uitgaan dat op één GBA-adres één zelfstandige woning is gelegen en degenen die op het zelfde GBA-adres zijn ingeschreven, met uitzondering van de onderhuurder en degenen die behoren tot diens huishouden, mag aanmerken als medebewoners die behoren tot hetzelfde huishouden als de aanvrager van huurtoeslag. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat op één GBA-adres meer zelfstandige woningen zijn gelegen door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Voorts dient de huurder aan te tonen dat degene die de Belastingdienst/Toeslagen als medebewoner heeft aangemerkt niet tot zijn huishouden behoort of heeft behoord.
4.2. [appellante] heeft in beroep een kopie van de huurovereenkomst overgelegd, waarin niets is vermeld over het type woonruimte dat zij huurde. Hieruit kan dan ook niet worden afgeleid dat zij in de periode in geding een zelfstandige woonruimte huurde. Voorts heeft [appellante] in hoger beroep nieuwe schriftelijke verklaringen overgelegd van zowel [naam persoon] als de verhuurder, waarin aanvullende informatie staat ten opzichte van de in beroep overgelegde verklaringen. [naam persoon] heeft thans niet alleen verklaard dat zij zelf een zelfstandige woonruimte huurde, maar ook dat [appellante] een dergelijke woonruimte huurde en met vermelding van de bij die ruimten behorende eigen voorzieningen. De verklaring van de verhuurder is van gelijke strekking en nu wel gedateerd en ondertekend. Anders dan [appellante] betoogt, is met deze aangepaste verklaringen niet aangetoond dat zij in de periode in geding een zelfstandige woonruimte huurde zonder een medebewoner. De verklaringen bieden, zonder nadere ondersteunende gegevens, onvoldoende aanknopingspunt voor die conclusie. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat niet is aangetoond dat [appellante] in de periode in geding over een zelfstandige woonruimte beschikte.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
609.