ECLI:NL:RVS:2015:3963

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
201505292/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie ondergrondse afvalcontainer in Haarlem

In deze zaak gaat het om de aanwijzing van locatie IBT31 in Haarlem voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer voor huishoudelijk restafval (ORAC). Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft op 9 maart 2015 besloten deze locatie aan te wijzen. Appellanten, bestaande uit [appellant A], [appellant B] en [appellant C], hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat op 23 juni 2015 ongegrond werd verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 6 november 2015 behandeld. De appellanten betogen dat de gekozen locatie niet geschikt is vanwege de nabijheid van hun woningen en de gevolgen voor de professionele uitstraling van de kapperszaak van [appellant A]. Ze wijzen op mogelijke geluidsoverlast, geurhinder en een verminderde ruimte voor het stallen van fietsen. Het college heeft echter gesteld dat de locatie voldoet aan de randvoorwaarden en dat de overlast bij normaal gebruik van de ORAC beperkt zal zijn.

De Raad van State oordeelt dat het college in redelijkheid tot de keuze voor locatie IBT31 heeft kunnen komen. De appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de locatie niet geschikt is en de gestelde overlast is onvoldoende onderbouwd. De Raad van State verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het college.

Uitspraak

201505292/1/A4.
Datum uitspraak: 23 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C] (hierna: [appellant A] en anderen), wonend te Haarlem,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2015 heeft het college, voor zover hier van belang, locatie IBT31, ter hoogte van de kruising van de Kloosterstraat en de Tugelastraat te Haarlem, aangewezen als locatie voor een ondergrondse afvalcontainer voor huishoudelijk restafval (hierna: ORAC).
Bij besluit van 23 juni 2015 heeft het college de door [appellant A] en anderen hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2015, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C. Laros-van der Jagt en P. Möllers, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 van de gemeente Haarlem kan het college van burgemeester en wethouders aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Locatie IBT31
2. Bij de keuze van een locatie voor ORAC's dient het college een afweging te maken van alle belangen die hierbij betrokken zijn. Daarbij heeft het college beleidsvrijheid. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
3. Bij het aanwijzen van locatie IBT31 heeft het college de in de nota "Procedure Invoering ondergrondse inzameling restafval" (hierna: de nota) neergelegde randvoorwaarden gehanteerd. Deze randvoorwaarden zien op (A) loopafstand, (B) bereikbaarheid, (C) verkeersveiligheid, (D) ondergrondse obstakels, (E) parkeerplaatsen, (F) bomen en (G) inpassing in de openbare ruimte en overige ruimtelijke aspecten.
4. De door het college aangewezen locatie IBT31 bevindt zich op de stoep in de Tugelastraat, ter hoogte van de Kloosterstraat, naast het pand van [appellant C] aan [locatie 1]. In dit pand heeft [appellant A] een kapperszaak. [appellant B] woont aan [locatie 2], boven de kapperszaak van [appellant A].
5. [appellant A] en anderen betogen dat locatie IBT31 niet geschikt is voor de plaatsing van een ORAC. Zij betogen dat de ORAC te dicht op het raam van het pand aan [locatie 1] zal worden geplaatst. Hierdoor zal de professionele uitstraling van de kapperszaak verdwijnen en zal [appellant A] zijn werkzaamheden niet meer kunnen uitvoeren, aldus [appellant A] en anderen. Bovendien zal er volgens hen als gevolg van de ORAC op de stoep minder ruimte resteren om fietsen te stallen, hetgeen weer tot gevolg heeft dat weinig ruimte overblijft voor voetgangers om te passeren. Verder stellen [appellant A] en anderen ’s nachts geluidoverlast te zullen ondervinden van de ORAC. Hierbij wijzen zij erop dat de ramen van de woning van [appellant B] in de zomer open moeten staan, omdat de temperatuur binnenshuis vanwege het platte dak van het pand kan oplopen tot 32 °C. Verder stellen zij dat de klep van de ORAC erg zwaar is, waardoor met name ouderen deze klep met een klap dicht zullen laten vallen. Volgens [appellant A] en anderen zou de gemeente het aanbieden van huishoudelijk afval tussen 22:00 uur en 08:00 uur moeten verbieden. Daarnaast betogen [appellant A] en anderen geurhinder te zullen ondervinden van de ORAC. Hierbij wijzen zij erop dat in de buurt veel illegale kamerverhuur plaatsvindt. Deze bewoners beschikken niet over een toegangspas voor de ORAC, zodat huishoudelijk afval naast de ORAC zal worden aangeboden, aldus [appellant A] en anderen. Verder stellen zij dat de ORAC op de betreffende locatie slecht bereikbaar zal zijn voor het inzamelvoertuig, hetgeen volgens hen is bevestigd door een aantal chauffeurs van inzamelvoertuigen.
5.1. In de nota is over randvoorwaarde G onder meer het volgende vermeld: "Bij het uitzoeken van locaties moet rekening gehouden worden met objecten in de openbare ruimte, die niet onder een van de hiervoor genoemde randvoorwaarden vallen. De containers worden bijvoorbeeld zoveel mogelijk buiten eventuele zichtlijnen met woningen geplaatst, maar dit zal niet altijd mogelijk zijn. Het algemeen belang gaat ook hier uiteindelijk voor op het individuele belang. Met betrekking tot de afstand tussen een container en de gevel (lees: voorzijde!) van een woning wordt in ieder geval een minimumafstand gehanteerd van drie meter. Voor andere zijden van een woning geldt dat de minimumafstand minder dan drie meter kan bedragen, bijvoorbeeld als er geen (direct) uitzicht op de container is. Geacht kan bijvoorbeeld worden aan een blinde muur."
5.2. Locatie IBT31 bevindt zich voor het raam in de zijgevel van de kapperszaak van [appellant A], ter hoogte van een verbreding van de stoep. Het college heeft gesteld dat de afstand van de zijgevel van de kapperszaak tot het midden van het bovengrondse deel van de ORAC ongeveer drie meter zal bedragen. Verder heeft het plaatsen van een ORAC voor het raam van een kapperszaak volgens het college de voorkeur boven het plaatsen van een ORAC voor het raam van een woning. Nu voor het plaatsen van een ORAC voor een zijgevel van een pand geen minimumafstand geldt, heeft het college, gelet op zijn toelichting en het bepaalde in randvoorwaarde G, in de ruimtelijke inpassing van de ORAC ten opzichte van het pand geen aanleiding hoeven zien om af te zien van aanwijzing van locatie IBT31.
Ten aanzien van de door [appellant A] gestelde afname van ruimte voor het stallen van fietsen, stelt het college zich op het standpunt dat ter hoogte van locatie IBT31 geen officiële fietsenstalling aanwezig is en dat aan de overkant van de straat en op het nabijgelegen plein voldoende plek resteert voor het stallen van fietsen. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat deze stellingen van het college onjuist zijn. Gelet op deze toelichting bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college locatie IBT31 in zoverre niet in redelijkheid kon aanwijzen. Verder hebben [appellant A] en anderen, mede gelet op de omstandigheid dat de ORAC ter hoogte van een verbreding op de stoep zal worden geplaatst, niet aannemelijk gemaakt dat voetgangers door de plaatsing van de ORAC niet meer kunnen passeren.
Het college heeft zich wat betreft geluidhinder op het standpunt gesteld dat de overlast bij normaal gebruik van de ORAC beperkt zal zijn. Overdag zal dit geluid worden overstemd door het omgevingsgeluid, aldus het college. Voor zover ’s nachts geluidhinder zal worden ondervonden van de ORAC, stelt het college dat door middel van een teller in de ORAC kan worden gecontroleerd hoe vaak ’s nachts stortingen van huisvuil plaatsvinden. Naar aanleiding hiervan kan worden besloten om de ORAC in de nachtelijke uren af te sluiten, aldus het college. Gelet op deze motivering heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om als gevolg van geluidhinder locatie IBT31 niet aan te wijzen.
Wat betreft geurhinder stelt het college zich op het standpunt dat de ORAC juist tot gevolg heeft dat geurhinder wordt voorkomen. Verder neemt de illegale kamerverhuur in de praktijk volgens het college juist af als gevolg van het systeem van de toegangspas voor de ORAC. [appellant A] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de aanwezigheid van de ORAC zodanige geurhinder zal worden ondervonden dat in redelijkheid niet kon worden overgegaan tot het plaatsen van de ORAC. De door [appellant A] en anderen overgelegde foto’s van huisvuilzakken naast ORAC’s betreffen voorts niet locatie IBT31 maar andere locaties. Voor zover bij locatie IBT31 huisvuilzakken naast de ORAC worden geplaatst, geldt dat het niet op de juiste wijze ter inzameling aanbieden van huisvuilzakken een aspect van handhaving betreft, hetgeen in deze procedure over het aanwijzen van een locatie voor een ORAC niet aan de orde kan komen.
Het college heeft zich wat betreft de bereikbaarheid van locatie IBT31 voor het inzamelvoertuig op het standpunt gesteld dat ter plaatse wordt voldaan aan de criteria voor bereikbaarheid. [appellant A] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat locatie IBT31 slecht bereikbaar is voor het inzamelvoertuig.
Gezien het voorgaande geeft het betoog van [appellant A] en anderen geen aanleiding voor het oordeel dat het college, gelet op de randvoorwaarden, locatie IBT31 niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
Alternatieve locatie
6. [appellant A] en anderen betogen dat er genoeg ruimte beschikbaar is voor het plaatsen van de ORAC aan de overkant van de straat, bij het plein en bij een doorgaande weg.
6.1. Voor zover [appellant A] en anderen betogen dat de overkant van de straat en een doorgaande weg de voorkeur genieten boven locatie IBT31, overweegt de Afdeling dat zij hebben nagelaten toe te lichten waar deze locaties zich bevinden, zodat reeds hierom geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college één van deze locaties had moeten aanwijzen in plaats van locatie IBT31.
Het betoog faalt in zoverre.
6.2. Ten aanzien van de door [appellant A] en anderen bedoelde alternatieve locaties bij het tegenover de woning aan Kloosterstraat 59 gelegen plein, overweegt de Afdeling het volgende. Het college heeft onbetwist gesteld en ter zitting aan de hand van een kaart toegelicht dat het niet mogelijk is om in het verlengde van de parkeerstrook langs het plein een ORAC te plaatsen zonder de aldaar in de grond aanwezige leidingen te verleggen. Het heeft verder ten aanzien van de locatie ter hoogte van het trafohuisje gesteld dat dit trafohuisje bereikbaar dient te blijven voor onder meer onderhoud. Verder heeft het aan de hand van foto’s toegelicht dat de ORAC op deze locatie voor een groot raam van een woning zou worden geplaatst, hetgeen volgens het college zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
Gelet op de aanwezigheid van leidingen, de bereikbaarheid van het trafohuisje en het grote raam van de woning, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant A] en anderen bedoelde alternatieve locaties ter hoogte van het plein niet geschikt zijn. Het college heeft dan ook in deze locaties geen aanleiding hoeven zien om locatie IBT31 niet aan te wijzen.
Het betoog faalt.
7. Voor zover [appellant A] en anderen betogen dat bij het aanwijzen van andere locaties voor ORAC’s ten onrechte parkeerplekken zijn opgeofferd, overweegt de Afdeling dat deze grond geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van onderhavig besluit waarbij locatie IBT31 is aangewezen.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015
163-684.