201502256/1/A1 en 201502269/1/A1.
Datum uitspraak: 23 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Nijkerk,
appellanten (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 17 februari 2015 in zaak nrs. 13/7199 en 14/8881 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2012 heeft het college de aanvraag van [persoon] om omgevingsvergunning ter legalisering van de bestaande bijkeuken op het perceel [locatie] te Nijkerk afgewezen.
Bij besluit van 11 december 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de desbetreffende bijkeuken afgewezen.
Bij besluit van 3 oktober 2013 heeft het college de door [appellant] tegen beide voormelde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij besluit van 21 oktober 2014 heeft het college aan [persoon] omgevingsvergunning verleend voor de wijziging van de maatvoering van de woning op het perceel.
Het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar is op zijn verzoek en met instemming van het college met toepassing van artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in handen gesteld van de rechtbank ter behandeling als een rechtsreeks beroep.
Bij uitspraak van 17 februari 2015 in zaak nr. 13/7199 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 3 oktober 2013 ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 oktober 2013 vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 februari 2015 in zaak nr. 14/8881 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 21 oktober 2014 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nog nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken gezamenlijk ter zitting behandeld op 13 november 2015, waar [appellant A] en [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door mr. D.I. Liesdek, werkzaam bij de Omgevingsdienst De Vallei, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [persoon] en [gemachtigde] gehoord.
Overwegingen
1. Bij besluit van 22 mei 2002 heeft het college aan [persoon] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het samenvoegen van twee woningen. Blijkens de bij de bouwvergunning behorende en daarvan onderdeel uitmakende bouwtekeningen is daarbij ook bouwvergunning verleend voor een gedeelte van het destijds reeds aanwezige bouwwerk tussen het woongedeelte en de schuur van de woning, aangeduid als berging/bijkeuken. [persoon] heeft ter legalisering van het overige niet vergunde deel van het tussenliggende bouwwerk een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend teneinde de bijkeuken uit te breiden. Het college stelt zich op het standpunt dat de uitbreiding van de bijkeuken, gelet op de op de bouwtekeningen vermelde maten van de woning, omgevingsvergunningvrij is, zodat het zowel de aanvraag van [persoon] om omgevingsvergunning als het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen dit zonder vergunning opgerichte deel van de tussenbouw heeft afgewezen.
De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2012 in zaak nr. 201111923/1/A1 overwogen dat bij de berekening van de totale inhoud van de woning dient te worden uitgegaan van de bestaande vergunde situatie en dat, nu geen wijziging is aangebracht in de bij besluit van 22 mei 2002 vergunde situatie, dient te worden uitgegaan van de bij dat besluit behorende en daarvan deel uitmakende bouwtekeningen. Nu uit die bouwtekeningen blijkt dat de inhoud van hetgeen is vergund meer bedraagt dan 580 m³ zal de in het bestemmingsplan voorgeschreven maximale inhoud van 600 m³ door realisering van het bouwplan worden overschreden. Gelet daarop heeft de rechtbank overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, waardoor het niet omgevingsvergunningvrij is ingevolge artikel 3 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) en het besluit van 3 oktober 2013 om die reden vernietigd moet worden. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de inhoud van de woning blijkens de bij de hangende de beroepsprocedure verleende omgevingsvergunning van 21 oktober 2014 behorende bouwtekeningen 507,25 m³ is en er gelet daarop geen strijd meer met het bestemmingsplan bestaat, nu de inhoud van de woning inclusief aanbouw niet meer bedraagt dan 600 m³. Hierin heeft de rechtbank aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit van 3 oktober 2013 in stand te laten.
[appellant] is woonachtig op het naastgelegen perceel. Hij is van mening dat voor de bouw van de bijkeuken omgevingsvergunning is vereist en dat het college handhavend dient op te treden tegen de zonder vergunning gebouwde bijkeuken, ten gevolge waarvan het uitzicht vanuit zijn woning is aangetast.
De omgevingsvergunning van 21 oktober 2014 (14/8881)
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de gewijzigde maatvoering in de omgevingsvergunning van 21 oktober 2014 niet overeenkomt met de werkelijke maten van de woning. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de wet niet de mogelijkheid biedt om een bouwvergunning te wijzigen zonder dat bouwkundige wijzigingen hebben plaats gevonden en dat de wijziging van de in 2002 verleende bouwvergunning in strijd is met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel.
2.1. De bij besluit van 21 oktober 2014 verleende omgevingsvergunning ziet op een wijziging van de maatvoering in de bij besluit van 22 mei 2002 verleende bouwvergunning. [persoon] heeft om wijziging van de maatvoering verzocht teneinde de vergunde situatie in overeenstemming met de werkelijke situatie te brengen. Blijkens de bij de omgevingsvergunning behorende en daarvan onderdeel uitmakende bouwtekening bedraagt de inhoud van het bouwplan 507,25 m³. De bij besluit van 22 mei 2002 vergunde berging/bijkeuken maakt geen onderdeel uit van deze omgevingsvergunning.
De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet bevoegd is om op een daartoe strekkende aanvraag de in 2002 verleende bouwvergunning te wijzigen, zonder dat er daadwerkelijk bouwkundige aanpassingen zijn gerealiseerd. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het college het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door voor de wijzigingen omgevingsvergunning te verlenen. Uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat de wijziging betrekking heeft op de op 22 mei 2002 verleende bouwvergunning en de gevraagde wijziging van de maatvoering is neergelegd in de omgevingsvergunning waartegen derden rechtsmiddelen kunnen aanwenden.
Dat, naar gesteld, de werkelijke afmetingen van de gebouwde woning afwijken van de afmetingen op de bij de omgevingsvergunning behorende bouwtekening speelt bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning geen rol. Of in afwijking van deze verleende omgevingsvergunning is gebouwd, betreft een handhavingskwestie en zal hierna onder 5.1 worden besproken.
Het betoog faalt.
Het besluit op bezwaar van 3 oktober 2013 (13/7199)
3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van het Bor is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.
Ingevolge artikel 3, aanhef en eerste lid, van bijlage II bij het Bor is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist indien de activiteit betrekking heeft op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de in dit artikel vermelde voorwaarden.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, wordt onder bijbehorend bouwwerk verstaan een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Ingevolge artikel 2.9 van het Bor worden bij de vaststelling of het bouwen van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II in achtererfgebied als bedoeld in dat artikellid al dan niet in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, reeds aanwezige bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied, bedoeld in dat artikellid, in mindering gebracht op het door het bestemmingsplan of de beheersverordening toegestane maximum van die bouwwerken.
Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Nijkerk 2009" de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 19.2.2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, mag de inhoud van een woning, inclusief aanbouwen, niet meer bedragen dan 600 m3, of, indien de bestaande inhoud meer bedraagt dan 600 m3, niet meer dan de bestaande inhoud.
Ingevolge dat artikel, aanhef en onder e, bedraagt de dakhelling van bij de woning behorende bijgebouwen en overkappingen minimaal 15 graden.
Ingevolge artikel 1, onder 4, van de planvoorschriften, wordt in het bestemmingsplan verstaan onder aanbouw, een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist.
Ingevolge artikel 1, onder 21, wordt in het bestemmingsplan verstaan onder bijgebouw: een op zich zelf staand gebouw, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 3, wordt voor de toepassing van deze voorschriften de inhoud van een gebouw als volgt gemeten en berekend: boven de begane grondvloer, tussen de buitenwerkse gevelvlakken, harten van scheidsmuren en dakvlakken, met inbegrip van erkers en dakkapellen, exclusief kelders.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Hiertoe voert hij aan dat het bouwplan niet ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en eerste lid, van bijlage II bij het Bor omgevingsvergunningvrij is, omdat het bepaalde in artikel 2.9 van het Bor hieraan in de weg staat vanwege het reeds op het perceel aanwezige aantal vierkante meters aan bijbehorende bouwwerken. Voorts voert hij aan dat het bouwplan ook in strijd is met de in het bestemmingsplan voorgeschreven dakhelling en maximale inhoud van 600 m³. [appellant] stelt in dit verband met verwijzing naar het rapport van Geoservice B.V. voorts dat het volume van het bouwplan groter is dan de 37 m³ waarvan het college en de rechtbank zijn uitgegaan.
4.1. Blijkens de bij de aanvraag om omgevingsvergunning van 25 oktober 2012 behorende bouwtekening ziet het bouwplan op een uitbreiding van de reeds bij besluit van 22 mei 2002 vergunde bijkeuken/berging. Nu het bouwplan voorziet in de uitbreiding van een afzonderlijke ruimte die architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de voorziene uitbreiding een aanbouw is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften. Nu het bouwplan niet kan worden aangemerkt als bijgebouw in de zin van artikel 1, onder 21, van de planvoorschriften, faalt het betoog van [appellant] dat het bouwplan in strijd is met de dakhelling zoals voorgeschreven in artikel 19.2.2, aanhef en onder e, van de planvoorschriften.
Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat artikel 2.9 van het Bor in dit geval in de weg staat aan de toepasselijkheid van artikel 3, aanhef en eerste lid, van bijlage II bij het Bor. Het bestemmingsplan bevat geen voorschriften omtrent het maximaal toegestane aantal vierkante meters bij een woning behorende aanbouwen. De reeds op het perceel aanwezige bijbehorende bouwwerken leiden derhalve niet tot het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
Gelet op de aanvraag om omgevingsvergunning van 25 oktober 2012 heeft de rechtbank bij de beoordeling van het geschil terecht in aanmerking genomen dat het bouwplan voorziet in een inhoud van 37 m³. Dat de werkelijke afmetingen van de reeds gebouwde tussenbouw afwijken van de afmetingen op de bij de aanvraag om omgevingsvergunning behorende bouwtekening, wat daarvan ook zij, kan bij de beantwoording van de vraag of omgevingsvergunning nodig is voor het bouwplan zoals dat is aangevraagd geen rol spelen.
Omdat de uitgebreide bijkeuken na realisering van het bouwplan blijkens de bij de aanvraag om omgevingsvergunning behorende bouwtekening een inhoud zal hebben van 74,25 m³, en de inhoud van de woning zonder bijkeuken blijkens de omgevingsvergunning van 21 oktober 2014 507,25 m³ bedraagt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de inhoud van de woning inclusief aanbouw niet meer bedraagt dan 600 m³ en er na verlening van de omgevingsvergunning van 21 oktober 2014 ten tijde van de sluiting van het vooronderzoek geen strijd met artikel 19.2.2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften is.
Voor zover [appellant] heeft gewezen op het in artikel 2 van bijlage II bij het Bor opgenomen maximum aantal vierkante meters gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied, overweegt de Afdeling dat dit artikel in deze procedure niet aan de orde is. Nu het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, is uitsluitend sprake van de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Dat betekent dat de uitbreiding van de bijkeuken omgevingsvergunningvrij kan worden gerealiseerd indien wordt voldaan aan de in artikel 3, aanhef en eerste lid, van bijlage II bij het Bor opgenomen voorwaarden, zoals - naar niet in geschil is - het geval is. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de uitbreiding van de bijkeuken thans omgevingsvergunningvrij mag worden gerealiseerd.
Het betoog faalt.
5. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden tegen de uitbreiding van de bijkeuken, tevens aldus dat de inmiddels gerealiseerde woning is gebouwd in afwijking van de hiervoor verleende en later bij besluit van 21 oktober 2014 gewijzigde omgevingsvergunning en een beduidend grotere inhoud heeft dan is vergund. [appellant] voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het door hem in beroep overgelegde rapport van landmeetkundig onderzoeksbureau Geoservice B.V. van 21 oktober 2013, waaruit blijkt dat de werkelijke maten van de nokhoogten van de woning niet overeenkomen met de maten op de bouwtekening. Voorts verwijst [appellant] naar de bouwvergunning voor de wagenstalling waarop een nokhoogte van 6,70 m is weergegeven en waaruit vergelijkenderwijs kan worden opgemaakt dat de nokhoogte van de woning hoger moet zijn dan op de bouwtekening is vermeld.
5.1. Niet in geschil is dat voor de maatvoering zoals aangegeven op de bij de omgevingsvergunning van 21 oktober 2014 behorende bouwtekeningen aansluiting is gezocht bij de maten die door twee gemeentelijke toezichthouders zijn vastgesteld bij een feitelijke opmeting ter plaatse op 29 maart 2011. Blijkens het hiervan opgestelde verslag is de meting verricht overeenkomstig het in het bestemmingsplan opgenomen meetvoorschrift in artikel 2, aanhef en onder 3 van de planvoorschriften. Reeds omdat Geoservice niet met toepassing van dit meetvoorschrift heeft gemeten, maar met toepassing van het planvoorschrift voor het meten van de hoogte van het bouwwerk en met toepassing van artikel 1, tweede lid, van bijlage II bij het Bor, biedt het rapport van Geoservice geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de toezichthouders in het verslag in aanmerking genomen maten van de bestaande woning.
Weliswaar betoogt [appellant] terecht dat de rechtbank bij uitspraak van 6 oktober 2011 in zaak nr. 10/2430 met betrekking tot de in voormeld verslag opgenomen berekening van de inhoud van de woning heeft overwogen dat deze niet volledig is, omdat is nagelaten de inhoud van een gedeelte van de verdieping mee te nemen, maar dat leidt niet tot het oordeel dat de bestaande woning niet in overeenstemming is met de bij besluit van 21 oktober 2014 verleende omgevingsvergunning. Uit de bij de omgevingsvergunning behorende bouwtekeningen blijkt namelijk dat bij de berekening van de inhoud van de woning wel rekening is gehouden met vorenbedoeld door de toezichthouders niet betrokken gedeelte van de verdieping, zijnde punt 5 op de situatietekening. Nu de woning na de feitelijke opmeting in 2011 niet is gewijzigd, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de inhoud van de woning niet in overeenstemming is met de bij besluit van 21 oktober 2014 verleende omgevingsvergunning.
Het betoog slaagt niet.
6. Vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat voor de uitbreiding van de bijkeuken geen omgevingsvergunning is vereist en dat het college terecht heeft geweigerd hiertegen handhavend op te treden.
Proceskostenveroordeling (13/7199)
7. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten het college te veroordelen in de kosten die hij heeft moeten maken voor het door Geoservice uitgebracht rapport. Hij voert hiertoe aan dat het inschakelen van een deskundige nodig was om de door het college bij de besluitvorming in aanmerking genomen maten van de woning en het bouwplan onderbouwd te kunnen betwisten.
7.1. Het in opdracht van [appellant] opgestelde rapport van landmeetkundig onderzoeksbureau Geoservice van 21 oktober 2013 bevat de resultaten van een uitgevoerde meting van de hoogtes van de woning op het perceel.
De kosten van een deskundige komen op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Ter bepaling of het inroepen van een deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van de inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] daarvan uit mogen gaan, gelet op het door het college in het besluit op bezwaar van 3 oktober 2013 ingenomen standpunt dat bij de beoordeling van de aanvraag dient te worden uitgegaan van de werkelijke maten van de woning, zoals die door de bouwinspecteurs zijn bevestigd en op de bij de aanvraag van 25 oktober 2012 behorende bouwtekening staan vermeld. Gelet hierop is de rechtbank ten onrechte niet overgegaan tot veroordeling van het college tot vergoeding van de kosten van de in beroep ingeschakelde deskundige.
Uit de door [appellant] overgelegde urenverantwoordingsstaat blijkt dat Geoservice vijf uren heeft besteed aan het opstellen van het rapport van 21 oktober 2013. Dit aantal uren komt de Afdeling niet onredelijk voor. Gelet hierop komt € 375,00 voor vergoeding in aanmerking. Hierbij is uitgegaan van een forfaitair bedrag van € 75,00 per uur.
Het betoog slaagt.
8. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak in zaak nr. 14/8881 is ongegrond. Deze uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak in zaak nr. 13/7199 is gegrond. Deze uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarin is verzuimd het college te veroordelen tot vergoeding van de in beroep gemaakte kosten van de deskundige. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen stelt de Afdeling de te vergoeden kosten van de in beroep ingeschakelde deskundige vast op een bedrag van € 375,00 en zal de Afdeling het college veroordelen tot vergoeding van deze kosten. De uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 februari 2015 in zaak nr. 14/8881;
II. verklaart het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 februari 2015 in zaak nr. 13/7199 gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 februari 2015 in zaak nr. 13/7199, voor zover daarin niet is overgegaan tot veroordeling van het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk tot vergoeding van de in beroep gemaakte kosten van een deskundige;
IV. bevestigt deze uitspraak voor het overige;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 447,48 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro en achtenveertig cent);
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Hagen w.g. Deen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015
604.