201406515/1/R6.
Datum uitspraak: 5 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Goudswaard, gemeente Korendijk,
en
1. het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: gedeputeerde staten),
2. het college van burgemeester en wethouders van Korendijk (hierna: het college van Korendijk),
3. het college van burgemeester en wethouders van Oud-Beijerland (hierna: het college van Oud-Beijerland),
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2014, kenmerk PZH-2014-469652941, hebben gedeputeerde staten op grond van de Waterwet goedkeuring verleend aan het door de verenigde vergadering van het waterschap Hollandse Delta (hierna: het waterschap) op 27 maart 2014 vastgestelde projectplan "Spui Oost" (hierna: het goedkeuringsbesluit).
Ter uitvoering van het projectplan zijn de hierna te noemen besluiten genomen (hierna gezamenlijk: de uitvoeringsbesluiten).
Bij besluiten van 5 februari 2014, kenmerk WABO-2013-024 onderscheidenlijk WABO-2013-060, heeft het college van Korendijk op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) aan het waterschap twee omgevingsvergunningen verleend.
Bij besluit van 26 februari 2014, kenmerk Z-13.11595, heeft het college van Oud-Beijerland op grond van de Wabo aan het waterschap een omgevingsvergunning verleend.
Bij besluit van 10 maart 2014, kenmerk ODH-201, hebben gedeputeerde staten op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 aan het waterschap een vergunning verleend.
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit en de uitvoeringsbesluiten.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de verenigde vergadering van het waterschap een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Gedeputeerde staten hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2014, waar [appellant], bijgestaan door ing. E.W. Lamberts, en gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. M.P.A.H. van Erven, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Tevens is ter zitting gehoord de verenigde vergadering van het waterschap, vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg.
Overwegingen
1. Het projectplan voorziet in versterking van de primaire waterkering aan de oostelijke oever van het Spui om te voldoen aan de veiligheidsnorm van de Waterwet.
2. [appellant] richt zich in beroep mede tegen de uitvoeringsbesluiten. Gelet op het verhandelde ter zitting is niet in geschil dat hij over de ontwerpen daarvan geen zienswijzen naar voren heeft gebracht. [appellant] stelt dat dit hem redelijkerwijs niet kan worden verweten, omdat de kennisgeving van de terinzagelegging van de ontwerp-uitvoeringsbesluiten onduidelijk was.
2.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
Ingevolge artikel 5.8, eerste lid, van de Waterwet bevorderen gedeputeerde staten een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten die nodig zijn ter uitvoering van het projectplan.
Ingevolge artikel 5.9, aanhef en onder b, is op de voorbereiding van de in artikel 5.8, eerste lid, bedoelde besluiten afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat gedeputeerde staten ten aanzien van de ontwerpen van de besluiten gezamenlijk toepassing kunnen geven aan de artikelen 3:11, eerste lid, en 3:12 van die wet.
2.2. In de kennisgeving die gedeputeerde staten hebben overgelegd en die is gepubliceerd in de Staatscourant, nr. 33824, is uitdrukkelijk vermeld dat de ontwerp-uitvoeringsbesluiten met het ontwerp-projectplan ter inzage liggen en dat hierover zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht. Daarom kan [appellant] redelijkerwijs worden verweten dat hij geen zienswijzen over de ontwerp-uitvoeringsbesluiten naar voren heeft gebracht. Dit betekent dat het beroep van [appellant], voor zover het is gericht tegen de uitvoeringsbesluiten, niet-ontvankelijk is.
3. [appellant] betoogt dat het projectplan ten onrechte niet voorziet in de zogenoemde buitenomvariant, de aanleg van een nieuwe dijk die de woning en andere onroerende zaken van [appellant] binnendijks zou brengen. [appellant] stelt dat geen goede vergelijking is gemaakt tussen de kosten van de buitenomvariant en de voorkeursvariant waarin het projectplan voorziet. Volgens [appellant] was de buitenomvariant niet voldoende uitgewerkt. Bovendien had rekening moeten worden gehouden met schade als gevolg van overstromingen aan de eigendommen die in de buitenomvariant binnendijks zouden komen te liggen. Verder stelt [appellant] dat andere schade als gevolg van de voorkeursvariant, zoals uit te keren nadeelcompensatie, ook in de berekening betrokken had moeten worden. [appellant] is van mening dat het waterschap voor hem een extra verzekering had moeten afsluiten om vergoeding van schade zeker te stellen. Hij voert verder aan dat de veiligheid van hemzelf en de andere bewoners van de buitendijkse woningen gebaat is bij de buitenomvariant. Ter zitting heeft hij er in dit verband op gewezen dat de doelstelling van de Waterwet is overstromingen te voorkomen en te beperken.
3.1. Gedeputeerde staten stellen dat de kostenvergelijking van de varianten op zorgvuldige wijze is gemaakt. Zij zijn van mening dat ook zonder een duur gedetailleerd ontwerp van de buitenomvariant duidelijk is dat deze meer kost dan de voorziene versterking van de bestaande waterkering. Bovendien is geen van de betrokken partijen bereid de extra kosten te dragen. Gedeputeerde staten stellen voorts dat aan de buitenomvariant meer nadelen kleven dan alleen de meerkosten. Wat betreft de veiligheid van de buitendijkse onroerende zaken wijzen gedeputeerde staten erop dat langs het Spui een secundaire waterkering ligt, het voorland hoog is en de meeste woningen op dijktafelhoogte staan.
3.2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Waterwet, voor zover hier van belang, is de toepassing van deze wet gericht op voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen.
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, is in de bij deze wet behorende bijlage II voor elke dijkring de veiligheidsnorm aangegeven als gemiddelde overschrijdingskans per jaar van de hoogste hoogwaterstand waarop de tot directe kering van het buitenwater bestemde primaire waterkering moet zijn berekend, mede gelet op de overige het waterkerend vermogen bepalende factoren.
Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan.
Ingevolge artikel 5.7, eerste lid, behoeft het projectplan de goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincie op wier grondgebied het wordt uitgevoerd. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
3.3. In het projectplan staat dat de primaire waterkering aan de oostelijke oever van het Spui bij Goudswaard verschillende veiligheidsproblemen heeft met betrekking tot onder meer de hoogte en de stabiliteit. Het projectplan voorziet in de uitvoering van de in het milieueffectrapport beschreven voorkeursvariant voor dit dijktraject om de geconstateerde veiligheidsproblemen weg te nemen. De werkzaamheden bestaan onder meer uit het inbrengen van damwanden in de dijk. In het milieueffectrapport staat dat trillingen en zettingen in de nabijheid van woningen of kunstwerken zoveel mogelijk moeten worden vermeden om schade te voorkomen. Volgens het milieueffectrapport kunnen de damwanden in Goudswaard waarschijnlijk geduwd worden ingebracht, gelet op de opbouw van de ondergrond ter plaatse. Het is de methode van inbrengen van damwandplanken waarmee trillingen en mogelijke schade aan bebouwing het meest worden beperkt. Niet kan echter worden uitgesloten dat het niet overal lukt om de damwanden met duwen in te brengen, aldus het milieueffectrapport.
Volgens het milieueffectrapport zijn de belangrijkste voordelen van de buitenomvariant dat er geen werkzaamheden nodig zijn aan de huidige dijk door Goudswaard - met relatief kwetsbare bebouwing - en dat het landschappelijk kleinschalige deel van de Molenpolderdijk ongewijzigd kan blijven. Daarnaast komt de bebouwing in sectie G1 binnen de primaire waterkering te liggen, waarmee die beschermd is tegen overstromingen. Met de aanleg van de keersluis (met aansluitende dijklichamen) komt ook de jachthaven grotendeels binnendijks te liggen en is daarmee beschermd tegen hoogwater. Op de locaties waar de nieuwe waterkering aantakt op de huidige waterkering ontstaat volgens het milieueffectrapport landschappelijk echter een ruimtelijk diffuse situatie, met onduidelijkheid over wat de primaire waterkering is. De Leenheerenpolder zou met het nieuwe tracé landschappelijk worden opgedeeld in twee delen. Het tracé loopt over een archeologisch waardevol terrein aan de Westdijk heen. Een aantal ligplaatsen in het Havenkanaal moet verdwijnen op de locatie waar de keersluis komt te liggen. Het nieuwe tracé ligt in een Natura 2000-gebied en op de grens van de Ecologische Hoofdstructuur. Het natuurdoeltype kruiden- en faunarijk grasland is met de nieuwe waterkering niet te realiseren. Deze nadelen heeft versterking van de huidige waterkering volgens het milieueffectrapport niet of in mindere mate. De kosten van de dijkverlegging zijn aanzienlijk vanwege het gehele nieuwe dijktracé en de nieuwe keersluis die moeten worden aangelegd, aldus het milieueffectrapport.
Volgens de meest recente kostenvergelijking is de buitenomvariant €2,45 miljoen duurder dan de voorkeursvariant waarin het projectplan voorziet.
3.4. Niet in geschil is dat de primaire waterkering aan de oostelijke oever van het Spui na de uitvoering van het projectplan voldoet aan de veiligheidsnorm die geldt op grond van artikel 2.2, eerste lid, van de Waterwet.
3.5. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verschil in kosten tussen de buitenomvariant en de voorkeursvariant voor het dijktracé nabij zijn eigendommen substantieel kleiner zou zijn indien de buitenomvariant zou worden uitgewerkt met een gelijke mate van detaillering als de voorkeursvariant. [appellant] heeft voorts niet onderbouwd waarom na de realisering van de voorkeursvariant schade door overstromingen aan zijn eigendommen voor rekening van het waterschap zou moeten komen. Hij heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de kosten voor nadeelcompensatie van de voorkeursvariant in relevante mate afwijken van die van de buitenomvariant. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het goedkeuringsbesluit wat betreft de kostenvergelijking tussen de voorkeursvariant en de buitenomvariant niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Verder bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat gedeputeerde staten vanwege de keuze van de verenigde vergadering voor de voorkeursvariant in redelijkheid goedkeuring aan het projectplan hadden moeten onthouden. Niet in geschil is immers dat de primaire waterkering na de uitvoering van het projectplan voldoet aan de veiligheidsnorm. Wat betreft mogelijke schade aan onroerende zaken van [appellant]
bij de uitvoering van het projectplan is van belang dat de verenigde vergadering van het waterschap ter zitting heeft bevestigd dat de damwanden nabij de onroerende zaken van [appellant] niet in de grond hoeven te worden getrild, maar erin kunnen worden gedrukt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat voor hem desondanks onevenredige schade dreigt te ontstaan. Wat betreft de stelling van [appellant] dat de veiligheid van hemzelf en de andere bewoners van de buitendijkse woningen gebaat is bij de buitenomvariant, stelt de Afdeling vast dat de veiligheidsnorm van artikel 2.2, eerste lid, van de Waterwet geldt voor de primaire waterkering en dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet in geschil is dat na de uitvoering van het projectplan de primaire waterkering aan deze norm voldoet. Voor zover [appellant] verwijst naar de doelstelling van de Waterwet om overstromingen te voorkomen en te beperken, is de Afdeling van oordeel dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor hem in de toekomst zodanig overstromingsgevaar dreigt dat gedeputeerde staten in redelijkheid goedkeuring aan het projectplan hadden moet onthouden op de grond dat het niet voorziet in een verlegging van de primaire waterkering.
Het betoog faalt.
3.6. Het beroep tegen het goedkeuringsbesluit is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Korendijk van 5 februari 2014, kenmerk WABO-2013-024 onderscheidenlijk WABO-2013-060, en het college van burgemeester en wethouders van Oud-Beijerland van 26 februari 2014, kenmerk Z-13.11595, tot vergunningverlening op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 10 maart 2014, kenmerk ODH-201, tot vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet 1998;
II. verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen het besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 26 juni 2014, kenmerk PZH-2014-469652941, tot goedkeuring van het door de verenigde vergadering van het waterschap Hollandse Delta op 27 maart 2014 vastgestelde projectplan "Spui Oost".
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, griffier.
w.g. Polak w.g. Jacobs
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2015
717.