201502924/1/A2.
Datum uitspraak: 23 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 maart 2015 in zaak nr. 14/3272 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B]
en
de raad.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2014 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging ten behoeve van [wederpartij B] afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2014 heeft de raad het door [wederpartij B] en [wederpartij A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij A] en [wederpartij B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 september 2014 vernietigd voor zover de raad het bezwaar van [wederpartij A] ontvankelijk heeft geacht en het bezwaar in zoverre alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. De raad heeft een aanvraag van [wederpartij B] om verlening van een toevoeging ten behoeve van door [wederpartij A] te verlenen rechtsbijstand bij besluit van 19 juni 2014 afgewezen [wederpartij B] en [wederpartij A] zijn hiertegen in bezwaar gekomen en deze bezwaren zijn bij besluit van 18 september 2014 ongegrond verklaard. [wederpartij B] en [wederpartij A] zijn hiertegen in beroep gekomen.
De rechtbank heeft overwogen dat de beroepsgronden van [wederpartij B] falen en dat het besluit van 18 september 2014 in stand kan blijven voor zover het de afwijzing van haar verzoek om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand betreft. Ten aanzien van het beroep van [wederpartij A] heeft de rechtbank overwogen dat de raad zijn bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren, nu hij als toe te voegen advocaat geen rechtstreeks belang heeft bij de verlening van de toevoeging. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar van 18 september 2014 om die reden vernietigd voor zover het [wederpartij A] betreft en zijn bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de raad tenslotte in de proceskosten ten bedrage van € 974,00 veroordeeld.
2. De raad is het niet eens met de proceskostenveroordeling en betoogt dat het beroep enkel gegrond is verklaard voor zover dit [wederpartij A], de rechtsbijstandsverlener van [wederpartij B], betreft. [wederpartij A] heeft zijn beroep zelf ingediend. Reeds omdat er aldus geen sprake is van door een derde verleende rechtsbijstand, wordt niet voldaan aan de in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) gestelde voorwaarden voor toekenning van een proceskostenvergoeding, aldus de raad.
3. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met het vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3.1. Nu het besluit van 18 september 2014 enkel is vernietigd voor zover dit ziet op [wederpartij A], bestond hoe dan ook geen grond om de raad in de proceskosten van [wederpartij B] te veroordelen.
Voor wat betreft de proceskosten van [wederpartij A] stelt de raad zich terecht op het standpunt dat hij zijn beroepschrift zelf heeft ingediend en hij ook ter zitting van de rechtbank zelf het woord heeft gevoerd, waardoor er geen sprake is geweest van door een derde verleende rechtsbijstand. De raad stelt zich daarom terecht op het standpunt dat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb, de raad niet kon veroordelen in de proceskosten.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet, voor zover de rechtbank de raad tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten heeft veroordeeld, worden vernietigd. Dit betekent dat de raad voor de procedure in beroep geen proceskosten hoeft te vergoeden.
5. Voor een proceskostenveroordeling voor de in hoger beroep gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 maart 2015 in zaak nr. 14/3272 voor zover het bestuur van de raad voor rechtsbijstand daarin is veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 974,00.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015
480.