ECLI:NL:RVS:2015:3945

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
201503903/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvragen toevoeging rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 26 maart 2015 de beroepen van [appellante] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing door de raad voor rechtsbijstand van twee aanvragen om een toevoeging ten behoeve van [appellante], die aanvankelijk op 3 juli 2014 werden afgewezen. Na bezwaar zijn deze aanvragen op 22 oktober 2014 alsnog gehonoreerd, maar de raad heeft het verzoek van [appellante] om vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen niet het gevolg was van een aan de raad te wijten onrechtmatigheid, maar van de te late indiening van de aanvragen.

De kern van de zaak is dat [appellante] stelt dat de raad de proceskosten moet vergoeden, omdat de oorspronkelijke besluiten niet rechtmatig waren. De raad daarentegen betoogt dat de aanvragen te laat zijn ingediend en dat de herziening van de besluiten niet het gevolg was van een onrechtmatigheid aan zijn kant. De rechtbank heeft geoordeeld dat de stelling van [appellante] onvoldoende onderbouwd was en dat de raad terecht de vergoeding van de proceskosten heeft geweigerd.

In het hoger beroep herhaalt [appellante] haar standpunten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelt dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvragen zonder goede reden te laat zijn ingediend en dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de besluiten van 3 juli 2014 niet zijn herzien wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201503903/1/A2.
Datum uitspraak: 23 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 maart 2015 in zaak nrs. 14/4301 en 14/4302 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij onderscheidenlijke besluiten van 3 juli 2014 heeft de raad aanvragen om een toevoeging ten behoeve van [appellante] afgewezen.
Bij onderscheidenlijke besluiten van 22 oktober 2014, als aangevuld bij besluiten van 30 oktober 2014, heeft de raad de besluiten van 3 juli 2014 herzien, de aanvragen alsnog gehonoreerd en het verzoek om een vergoeding van de door [appellante] in bezwaar gemaakte kosten afgewezen.
Bij mondelinge uitspraak van 26 maart 2015 heeft de rechtbank de door [appellante] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
De kern van de zaak
1. Twee aanvragen van [appellante] om een toevoeging zijn in eerste instantie door de raad afgewezen, maar naar aanleiding van bezwaar alsnog gehonoreerd. [appellante] wil dat de raad de door hem in verband met deze bezwarenprocedures gemaakte proceskosten vergoedt. De raad weigert dit en stelt zich op het standpunt dat de oorspronkelijke besluiten niet zijn herroepen vanwege een aan de raad te wijten onrechtmatigheid, maar vanwege eerst in de bezwaarfase verstrekte informatie. [appellante] bestrijdt dit.
De procedure tot nu toe
2. [appellante] heeft toevoegingen aangevraagd voor het aanwenden van een rechtsmiddel tegen twee besluiten van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 september 2013.
Naar aanleiding van deze aanvragen heeft de raad [appellante] om nadere informatie verzocht. De raad heeft hierbij onder meer gevraagd naar de stand van zaken in de beroepsprocedures. In reactie hierop heeft [appellante] op 23 juni 2014 geantwoord dat de rechtbank intussen een beslissing heeft genomen maar dat de beroepsprocedures ten tijde van de aanvragen nog lopende waren.
Vervolgens heeft de raad de aanvragen afgewezen. Een van de gronden die aan deze afwijzingen ten grondslag ligt, is dat de aanvragen zonder goede reden te laat zijn ingediend. De raad heeft hierbij ter toelichting verwezen naar artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand, waarin is bepaald dat de raad de toevoeging kan weigeren indien de aanvraag wordt ingediend nadat de rechtsbijstand reeds feitelijk is verleend.
In zijn bezwaarschriften heeft [appellante] betoogd dat zijn procedure bij de rechtbank nog liep ten tijde van de indiening van zijn aanvragen.
De raad heeft [appellante] vervolgens verzocht om toezending van de uitspraken van de rechtbank. Bij brieven van 25 september 2014 heeft [appellante] de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 mei 2014 in zaken nrs. 13/6146 en 13/6147 toegezonden.
Hierop is de raad tegemoet gekomen aan de bezwaren van [appellante]. De raad heeft evenwel besloten de proceskosten voor bezwaar niet te vergoeden, omdat pas in bezwaar door toezending van stukken en het verschaffen van een nadere toelichting voldoende is komen vast te staan dat de procedure nog lopende was op het moment van de aanvragen om een toevoeging. De besluiten van 3 juli 2014 zijn derhalve niet herzien als gevolg van een aan de raad te wijten onrechtmatigheid, aldus de raad.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat de enkele stelling van de gemachtigde van [appellante] in de reacties van 23 juni 2014, op het verzoek van de raad om aanvullende informatie, dat de zaak ten tijde van de aanvraag van de toevoeging nog lopende was, onvoldoende was om op dat moment de toevoeging te verstrekken. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van de gemachtigde van [appellante], zijnde een professionele rechtsbijstandsverlener, gelegen om zijn stelling met stukken te onderbouwen, te meer nu hij beschikte over de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 mei 2014. Van een herroeping van de primaire besluiten wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake. De rechtbank komt tot de conclusie dat de raad het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar om die reden terecht heeft afgewezen.
De gronden van het hoger beroep
4. [appellante] kan zich hiermee niet verenigen en betoogt dat de raad had dienen aan te nemen dat haar gemachtigde als advocaat de juiste informatie had verstrekt. Indien deze informatie nog nadere onderbouwing behoefde, lag het op de weg van de raad daarnaar te vragen aldus [appellante]. Daarnaast betoogt zij dat het erop lijkt dat de raad bij de toevoegingsweigeringen geen acht heeft geslagen op de verstrekte aanvullende informatie, nu hierover niets in deze besluiten staat vermeld. [appellante] concludeert dat het ontbreken van deze informatie niet ten grondslag heeft gelegen aan de weigering van de toevoegingen, waardoor dit evenmin aan het onthouden van een vergoeding van de proceskosten ten grondslag mag worden gelegd.
Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.2. Anders dan [appellante] lijkt te betogen, is aan de besluiten van 3 juli 2014, waarin de aanvragen om een toevoeging zijn afgewezen, wel degelijk ten grondslag gelegd dat de aanvragen zonder goede reden te laat zijn ingediend. Dat in deze besluiten niet expliciet is ingegaan op de reacties van de gemachtigde van [appellante] op de verzoeken om informatie van de raad, betekent niet dat het ervoor moet worden gehouden dat de raad hiermee geen rekening heeft gehouden.
Anders dan [appellante] betoogt heeft de raad zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat de enkele mededeling van haar gemachtigde, dat de beroepsprocedures ten tijde van de aanvragen nog lopende waren, onvoldoende was om aannemelijk gemaakt te achten dat haar aanvragen tijdig zijn ingediend. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit pas met de in de bezwaarfase op verzoek toegezonden uitspraken aannemelijk is gemaakt. Hierbij heeft de raad terecht betrokken dat de rechtsbijstand ruim zeven maanden voor de aanvragen om een toevoeging is gestart. Gelet op het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb lag het bovendien op de weg van [appellante] om bij haar aanvragen de informatie te verschaffen die nodig was voor het nemen van een beslissing op deze aanvragen.
De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de besluiten van 3 juli 2014 in bezwaar niet zijn herzien als gevolg van een aan de raad te wijten onrechtmatigheid, zodat de gevraagde vergoeding van de door [appellante] in bezwaar gemaakte kosten terecht is geweigerd.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015
480.