ECLI:NL:RVS:2015:394

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
201406325/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing zorgtoeslag aanvraag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 17 juni 2014 het beroep van [appellant] gegrond verklaarde en het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 8 oktober 2013 vernietigde. De Belastingdienst had de aanvraag van [appellant] om zorgtoeslag over 2010 afgewezen, omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst ten onrechte had afgezien van het horen van [appellant] over zijn bezwaar, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 januari 2015 behandeld. De Belastingdienst/Toeslagen was vertegenwoordigd door drs. H.R. Grootenhuis. De Afdeling overweegt dat de indieningstermijn voor de aanvraag om zorgtoeslag over 2010 op 1 mei 2012 afliep en dat [appellant] pas op 14 mei 2013 de aanvraag indiende. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aanvraag te laat is ingediend en dat er geen mogelijkheid is om van de indieningstermijn af te wijken. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel faalt, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door de Belastingdienst/Toeslagen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201406325/1/A2.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Zederik,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2014 in zaak nr. 13/7411 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een aanvraag van [appellant] om zorgtoeslag over 2010 afgewezen.
Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 oktober 2013 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. H.R. Grootenhuis, werkzaam bij de dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 april van het jaar, volgend op het berekeningsjaar, worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende, diens partner of een medebewoner voor de in de eerste volzin vermelde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
2. Niet is in geschil dat de indieningstermijn voor een aanvraag om zorgtoeslag over 2010 voor [appellant] afliep op 1 mei 2012 en dat hij na afloop van deze termijn op 14 mei 2013 die toeslag heeft aangevraagd.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de aanvraag om die reden afgewezen.
3. De rechtbank heeft het besluit van 8 oktober 2013 vernietigd, omdat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte heeft afgezien van het horen van [appellant] over zijn bezwaar. Zij heeft echter aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van dit besluit in te stand te laten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de afwijzing van de aanvraag terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag te laat is ingediend. De Awir kent geen mogelijkheid om van de indieningstermijn af te wijken. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel faalt.
4. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2013 in zaak nr. 201209681/1/A2) overweegt de Afdeling dat de Belastingdienst/Toeslagen niet is gehouden om een eenmaal gemaakte fout te herhalen, zodat aan de omstandigheid dat aan zijn echtgenote, naar [appellant] stelt, over 2010 kindgebonden budget is toegekend terwijl de aanvraag daarvoor buiten de termijn van artikel 15, eerste lid, van de Awir is ingediend, niet de betekenis toekomt die hij daaraan gehecht wenst te zien. Voorts betreft de toekenning van een voorschot kindgebonden budget over 2009 aan [naam persoon B] geen gelijk geval, omdat zij al in 2008 toeslag ontving en derhalve, anders dan [appellant], al was opgenomen in het toeslagensysteem van de Belastingdienst/Toeslagen. Verder leidt de niet met stukken gestaafde stelling van [appellant] dat hij de aanvraag om zorgtoeslag over 2011 ook te laat heeft ingediend, maar dat de Belastingdienst/Toeslagen die aanvraag wel heeft toegewezen, evenmin tot het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Dit geldt evenzeer voor zijn niet met stukken gestaafde stelling dat de te late aanvraag van zijn echtgenote om kindgebonden budget over 2011 is toegewezen. Tot slot heeft [appellant] gesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [naam persoon A] zorgtoeslag over 2008 heeft toegekend, terwijl de aanvraag daarvoor te laat is ingediend. Hij heeft het desbetreffende besluit overgelegd, maar daaruit kan echter niet worden afgeleid dat de aanvraag te laat is ingediend. [appellant] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat dit een gelijk geval betreft.
5. [appellant] wordt evenmin gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2014 in zaak nr. 201302872/1/A2) is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegde persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Daarvan is in dit geval geen sprake. [appellant] heeft aan de toekenning van kindgebonden budget aan zijn echtgenote over 2010 en aan [naam persoon B] over 2009 niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat hem, in weerwil van artikel 15, eerste lid, van de Awir, zorgtoeslag zou worden toegekend. De omstandigheid dat de desbetreffende besluiten over het kindgebonden budget door de Belastingdienst/Toeslagen zijn genomen na de indiening van zijn aanvraag, doet daar niet aan af.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
609.