ECLI:NL:RVS:2015:393

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
201406352/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand in wrakingsprocedure

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 17 juni 2014 het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand ongegrond verklaarde. De raad had op 17 juni 2013 de aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen. Dit besluit werd door de raad op 31 oktober 2013 bevestigd, waarna [appellant] in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat de raad terecht had geoordeeld dat de toevoeging voor de strafzaak ook de wrakingsprocedure dekte, omdat beide procedures betrekking hebben op hetzelfde rechtsbelang: het recht op een eerlijke berechting.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 januari 2015 behandeld. Tijdens deze zitting was [appellant] vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M. Baijens, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door mr. K. Achefai en mr. C.W. Wijnstra. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de wrakingsprocedure niet als een aparte procedure met een ander rechtsbelang kan worden gezien. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat er geen sprake was van behandeling in meer dan één instantie, aangezien beide procedures door de rechtbank Noord-Nederland zijn behandeld, ook al waren het verschillende rechters en locaties.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de raad in redelijkheid het verzoek van [appellant] om een toevoeging voor het indienen van een wrakingsverzoek had kunnen afwijzen. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201406352/1/A2.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 juni 2014 in zaak nr. 13/3466 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2013 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. Baijens, advocaat te Oude Willem, gemeente Westerveld, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai en mr. C.W. Wijnstra, beiden werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) beslist de raad op de aanvraag om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand door een advocaat.
Ingevolge het vijfde lid vermeldt de toevoeging een omschrijving van het rechtsbelang ter zake waarvan de toevoeging is verleend.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Het beleid van de raad over de artikelen 28 en 32 van de Wrb is voor strafzaken nader uitgewerkt in de werkinstructie "S040/S050 misdrijven, eerste aanleg" en hoofdstuk 4 "Bereik strafrechtelijke zaken" van de werkinstructie "Bereik".
Volgens die werkinstructies geldt op grond van artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering een toevoeging in strafzaken voor ‘de gehele aanleg’. Onder het bereik van de toevoeging voor de hoofdzaak valt onder meer het indienen en de behandeling van een wrakingsverzoek.
2. De raad heeft [appellant] op 13 februari 2013 een toevoeging verleend voor rechtsbijstand in een strafzaak. Deze toevoeging heeft als zaakcode en zaakaanduiding "S040 misdrijven, eerste aanleg enkelvoudig". De strafzaak tegen [appellant] is door de politierechter ter zitting behandeld in het gerechtsgebouw te Assen. Tijdens de behandeling van de strafzaak heeft mr. Baijens namens [appellant] de politierechter gewraakt. [appellant] heeft vervolgens de raad op 4 juni 2013 verzocht om een toevoeging voor rechtsbijstand voor het indienen van het wrakingsverzoek. De raad heeft dat verzoek afgewezen, omdat het indienen en de behandeling van een wrakingsverzoek onder het bereik van de reeds verleende toevoeging voor de strafzaak vallen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in de wrakingsprocedure hetzelfde rechtsbelang speelt als in de strafrechtelijke procedure. Daartoe voert hij aan dat de wrakingsprocedure een bestuursrechtelijke procedure betreft met als rechtsbelang het behouden van de onpartijdigheid en kwaliteit van de rechterlijke macht in het algemeen, terwijl het rechtsbelang in de strafrechtelijke procedure vrijspraak of een juiste bestraffing van een bepaalde verdachte is.
Verder heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte niet onderkend dat de wrakingsprocedure door een ander gerechtelijk college op een andere locatie, namelijk in Groningen, is behandeld dan de strafrechtelijke procedure, zodat het gaat om procedures bij verschillende instanties.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 september 2014 in zaak nr. 201307087/1/A2) moeten, gelet op de tekst van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, in geval van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen worden verstrekt. Als er één rechtsbelang is, kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie.
Het gaat derhalve in de eerste plaats om de vraag of het verzoek om een toevoeging op hetzelfde rechtsbelang ziet als dat waarvoor eerder een toevoeging is verleend. Als dat zo is, dient vervolgens te worden bezien of sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie, waarbij naar gangbaar taalgebruik onder het begrip ‘instantie’ wordt verstaan 'aanleg' dan wel 'openbaar lichaam' of 'overheidsorgaan'.
3.2. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de omstandigheid dat de strafrechtelijke procedure en de wrakingsprocedure inhoudelijk van elkaar verschillen en daarbij onderscheiden rechtsvragen voorliggen, niet maakt dat het eveneens gaat om verschillende rechtsbelangen in de zin van de artikelen 28 en 32 van de Wrb. Daartoe heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de toevoeging die aan [appellant] is verleend voor de strafzaak ertoe dient dat zijn belangen, waaronder het recht op een eerlijke berechting, gedurende de strafrechtelijke procedure in eerste aanleg worden behartigd. Een belangrijk aspect van het recht op een eerlijke berechting is de behandeling door een onpartijdige rechter. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het wrakingsinstrument ziet op dat aspect, aangezien dat kan worden ingezet als aan de onpartijdigheid van de behandelend rechter(s) wordt getwijfeld. Anders dan [appellant] stelt, gaat het bij wraking niet om de onpartijdigheid van de rechterlijke macht in het algemeen, aangezien een wrakingsgrond dient te zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de rechter of rechters die de zaak behandelt of behandelen.
De rechtbank is derhalve terecht tot het oordeel gekomen dat in dit geval sprake is van hetzelfde rechtsbelang.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat geen sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie, aangezien zowel de strafrechtelijke procedure als de wrakingsprocedure door de rechtbank Noord-Nederland zijn behandeld. Dat deze procedures door verschillende rechters en op verschillende locaties van die rechtbank zijn behandeld, maakt dat niet anders.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, nu eerder wel toevoegingen zijn verleend voor wrakingsverzoeken. Ter staving van deze stelling heeft hij in hoger beroep toevoegingen van 7 december 2006 en 26 april 2011 en een vaststelling van een vergoeding van 13 mei 2009 overgelegd.
4.1. De raad heeft zich ter zitting bij de Afdeling op het standpunt gesteld dat [appellant], nu hij in bezwaar geen gronden heeft aangevoerd die zien op het gelijkheidsbeginsel, dat niet voor het eerst in beroep mocht doen. De Afdeling volgt de raad niet in dat standpunt. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg, dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het besluit op bezwaar zijn aangevoerd en niet als zodanig in bezwaar naar voren zijn gebracht. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de wet of de goede procesorde zich in dit geval verzetten tegen het behandelen van het door [appellant] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Ook het standpunt van de raad dat [appellant] niet voor het eerst in hoger beroep stukken mocht overleggen, wordt niet gevolgd, aangezien deze stukken zijn overgelegd ter nadere onderbouwing van zijn reeds bij de rechtbank gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel. Nu deze stukken geruime tijd vóór de zitting in de procedure zijn gebracht met inachtneming van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de raad geacht voldoende gelegenheid te hebben gehad deze te bestuderen en daarop te reageren.
4.2. Uit de toevoegingen van 7 december 2006 en 26 april 2011 blijkt dat deze zijn verleend voor wrakingsverzoeken. Dit volgt, zoals [appellant] ter zitting heeft erkend, niet uit de vaststelling van 13 mei 2009.
De raad heeft, gelet op de bewoordingen van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb, beleidsvrijheid bij het al dan niet verlenen van een toevoeging op grond van die bepaling. Het huidige beleid van de raad, zoals hiervoor onder 1. weergegeven, staat aan het verlenen van toevoegingen voor het indienen van wrakingsverzoeken in de weg. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2. is overwogen, is dit beleid niet onredelijk. Dat in het verleden wel toevoegingen voor het indienen van wrakingsverzoeken zijn verleend, hetzij abusievelijk hetzij op grond van een eerder andersluidend beleid, maakt niet dat de raad gehouden is in afwijking van zijn huidige beleid daarvoor opnieuw een toevoeging te verlenen.
Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de raad het verzoek van [appellant] om een toevoeging voor het indienen van een wrakingsverzoek in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. De Vries-Biharie
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
611.