201505017/1/A2.
Datum uitspraak: 23 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 juni 2015 in zaak nr. 14/7622 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 13 september 2013 en 29 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende huurtoeslag over 2011 vastgesteld en het voorschot huurtoeslag over 2012 herzien en daarbij te veel uitbetaalde voorschotten teruggevorderd. Vervolgens heeft de dienst over de niet tijdig terugbetaalde voorschotten invorderingsrente berekend ter hoogte van € 3,00 voor 2011 en € 47,00 voor 2012.
Bij besluit van 7 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen de berekening van de invorderingsrente gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluiten van 4 september 2014 en 8 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen verzoeken van [appellant] om betaling van dwangsommen afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 7 oktober 2014 ingetrokken en het door [appellant] tegen de berekening van de invorderingsrente over 2011 en 2012 gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard.
Bij besluit van 3 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw verzoek van [appellant] om betaling van dwangsommen afgewezen.
Bij uitspraak van 16 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de berekening van de invorderingsrente, niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van zijn verzoeken om betaling van dwangsommen, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
Invorderingsrente
1. Bij het besluit van 3 april 2015 inzake de invorderingsrente heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich, onder intrekking van het besluit van 7 oktober 2014, op het standpunt gesteld dat de invorderingsrente over 2011 en 2012 ter hoogte van € 3,00 onderscheidenlijk € 47,00 ten onrechte bij [appellant] in rekening is gebracht en toegezegd dat deze bedragen aan hem zullen worden vergoed.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen met dit besluit volledig aan het door [appellant] gemaakte bezwaar, voor zover dat betrekking heeft op de invorderingsrente, tegemoet is gekomen, zodat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zijn bezwaar en beroep geen betrekking hadden op de vaststelling en de hoogte van de bedragen van de invorderingsrente en wettelijke rente, maar op de onrechtmatige verrekening daarvan. Volgens [appellant] heeft de rechtbank daar ten onrechte geen oordeel over gegeven.
3.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft bij haar oordeel dat [appellant], nu de Belastingdienst/Toeslagen met het besluit van 3 april 2015 volledig tegemoet is gekomen aan zijn bezwaar over de ten onrechte in rekening gebrachte invorderingsrente, geen belang meer heeft bij een oordeel over dat besluit, betrokken dat als gevolg van dat besluit ook de verrekening van die invorderingsrente met de wettelijke rente ongedaan is gemaakt en het beroep van [appellant] in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Dwangsommen
4. [appellant] heeft de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om uitbetaling van dwangsommen, omdat de dienst niet tijdig de huurtoeslag van 2012 en 2013 heeft uitbetaald, niet tijdig een besluit heeft genomen over de over die jaren verschuldigde wettelijke rente, de dienst niet tijdig heeft beslist op het door hem gemaakte bezwaar tegen een voorschotbesluit huurtoeslag 2013 noch op het door hem gemaakte bezwaar tegen een door de dienst genomen dwangsombesluit, en de dienst evenmin tijdig heeft beslist op het door hem gemaakte bezwaar tegen verrekening van de invorderingsrente met de verschuldigde rente.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen al deze verzoeken terecht heeft afgewezen.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) geen grondslag biedt voor verrekening van invorderingsrente met wettelijke rente. Uit artikel 11 van de Awir volgt dat hoofdstuk 2 van die wet alleen van toepassing is op besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen die betrekking hebben op de tegemoetkoming huurtoeslag, en dus niet op een besluit tot verrekening van invorderingsrente met wettelijke rente. Dit betekent, zo volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling van 20 februari 2013 in zaak nrs. 201203018/1/A2 en 201209096/1/A2 en van 3 december 2014 in zaak nr. 201401581/1/A2, dat artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing is en de Belastingdienst/Toeslagen dwangsommen heeft verbeurd, aangezien hij niet tijdig heeft beslist op het door hem tegen die verrekening gemaakte bezwaar, aldus [appellant].
5.1. Ingevolge artikel XVI van Overige fiscale maatregelen 2009 (Stb. 2008, 566), zoals gewijzigd door artikel XXV, onderdeel B, van Overige fiscale maatregelen 2011 (Stb. 2010, 873), vindt paragraaf 4.1.3.2. van de Awb voor het eerst toepassing met betrekking tot ingevolge de Awir te nemen of genomen beschikkingen over het berekeningsjaar 2013. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen geen dwangsommen wegens niet tijdig beslissen kan verbeuren voor zover het besluit van de dienst zijn grondslag vindt in de Awir en betrekking heeft op een toeslagjaar voorafgaand aan het jaar 2013.
5.2. Uit artikel 11, eerste lid, van de Awir, zoals deze wet luidde in 2011 en 2012, volgt dat de bepalingen van hoofdstuk 2 van die wet gelden voor de inkomensafhankelijke regelingen waarvan de uitvoering bij die regeling is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen. De wet op de huurtoeslag, die regelt in welke gevallen een aanvrager aanspraak heeft op huurtoeslag en wat de hoogte van die aanspraak is, is zo’n inkomensafhankelijke regeling. Dit betekent dat hoofdstuk 2 van de Awir, waarin onder meer de artikelen 27, 29 en 30 zijn opgenomen, van toepassing is op besluiten omtrent de huurtoeslag.
In de artikelen 27 en 29 is bepaald dat over door de Belastingdienst/Toeslagen uit te betalen bedragen rente wordt vergoed en over terug te vorderen bedragen rente in rekening wordt gebracht. Uit artikel 30, derde lid, van de Awir volgt vervolgens dat de wettelijke rente, als bedoeld in artikel 27 van de Awir, en de invorderingsrente, als bedoeld in artikel 29 van de Awir, in de verrekening door de Belastingdienst/Toeslagen kunnen worden betrokken. Het besluit van de dienst dat ziet op verrekening vindt aldus, anders dan [appellant] betoogt, zijn grondslag in de Awir. Nu de verrekening betrekking had op invorderings- en wettelijke rente over de toeslagjaren 2011 en 2012, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen geen dwangsommen heeft verbeurd naar aanleiding van het te laat beslissen op het bezwaar tegen de verrekening.
5.3. Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 3 april 2015, waarbij zijn verzoek om een dwangsom door de Belastingdienst/Toeslagen is afgewezen, in de plaats treedt van alle eerdere besluiten omtrent een dwangsomverzoek. Aangezien de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd is om, indien hij hangende het beroep een besluit intrekt of herziet, een nieuw besluit te nemen waarvan de inhoud of strekking met het oorspronkelijke besluit overeenstemt, was de dienst wettelijk verplicht zijn verzoek om een dwangsom te honoreren, aldus [appellant].
6.1. Bij het besluit van 3 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw, op 22 maart 2015 door [appellant] gedaan verzoek om betaling van dwangsommen afgewezen. Nu de besluiten van 4 september 2014 en 8 oktober 2014 zijn genomen naar aanleiding van andere, eerder gedane verzoeken van [appellant] om betaling van dwangsommen, is het besluit van 3 april 2015 reeds daarom niet in de plaats getreden van die eerdere besluiten. Gelet hierop komt de Afdeling niet toe aan bespreking van hetgeen [appellant] op dit punt overigens heeft aangevoerd.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015
752.