201503736/1/A1.
Datum uitspraak: 23 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2015 in zaak nr. 14/7737 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2014 heeft het CBR [appellant] een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (hierna: EMG) opgelegd.
Bij besluit van 24 oktober 2014 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2015, waar [appellant] vergezeld door [gemachtigde], en het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het CBR heeft het in bezwaar gehandhaafde besluit van 25 juni 2014 genomen naar aanleiding van een mededeling van de politie Amsterdam-Amstelland van 3 juni 2014. Volgens het aan de mededeling ten grondslag liggende op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 21 mei 2014 heeft de verbalisant geconstateerd dat [appellant] op die dag om 8.45 uur, terwijl hij een snorfiets bestuurde, op de kruising Haarlemmerweg met de Bos en Lommerweg een rood verkeerslicht negeerde terwijl hij naar zijn telefoon aan het kijken was. Vervolgens negeerde [appellant] volgens het proces-verbaal op de kruising Haarlemmerweg met de Admiraal de Ruijterweg wederom een rood licht.
Volgens het proces-verbaal heeft de verbalisant tijdens het rijden van het stuk tussen de Bos en Lommerweg en de Rijksweg A10 een snelheidsmeting gedaan en is bij het houden van constante afstand een snelheid van 60 kilometer per uur geconstateerd. Op deze weg reed [appellant] rakelings langs andere fietsers en snorfietsers zonder te remmen, aldus het proces-verbaal.
2. Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) besluit het CBR tot oplegging van een EMG, indien betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht, als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag.
Bijlage 1, onder A, noemt als feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid onder meer:
[…]
III. Rijgedrag
1. Gevaarzettend rijgedrag waardoor:
a. andere weggebruikers of obstakels rakelings worden gepasseerd;
[…]
2. Gebrek aan inzicht in risico's in het verkeer, zoals:
[…];
c. niet tijdig onderkennen van de invloed van externe factoren, zoals het weer, de toestand van de weg, het tijdstip, de aanwezigheid van scholen, voetgangersoversteekplaatsen, de specifieke eigenschappen en de toestand van het eigen motorrijtuig en van andere voertuigen en van de vervoerde lading, of wegwerkzaamheden, of van interne factoren zoals het "hand held bellen", afleiding door audiovisuele middelen of vermoeidheid.
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
[...]
g. het negeren van een rood verkeerslicht.
3. Het CBR heeft aan het bij besluit van 24 oktober 2014 gehandhaafde besluit van 25 juni 2014 ten grondslag gelegd dat blijkens het proces-verbaal minimaal twee gedragingen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met bijlage 1, onder A van de Regeling hebben plaatsgevonden. Het CBR verwijst in de bijlage bij het besluit van 24 oktober 2014 naar de gedragingen zoals opgenomen in de bijlage 1, onder A, onderdeel III, onder 2, sub c en onder 4, sub g.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het CBR op basis van artikel 14 van de Regeling gehouden was over te gaan tot het opleggen van een EMG. Hij voert hiertoe aan dat het CBR niet mocht uitgaan van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 21 mei 2014, nu hij heeft aangetoond dat het niet mogelijk is met de door de verbalisant geconstateerde snelheid van 60 kilometer per uur slechts de gevolgde afstand binnen het in het proces-verbaal genoemde tijdsbestek af te leggen; bij die snelheid zou een grotere afstand zijn afgelegd, aldus [appellant]. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank daarbij ten onrechte niet van belang heeft geacht dat de politie-eenheid Amsterdam-Amstelland op 27 november 2014 bij brief te kennen heeft gegeven dat geen mutatierapport aanwezig is, omdat de door hem genoemde proces-verbaalnummers onbekend zijn.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 oktober 2015 in zaak nr. 201501076/1/A1) mag een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt.
In hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gezien om van het voormelde uitgangspunt af te wijken. Dat [appellant] heeft onderbouwd waarom het niet mogelijk zou zijn slechts de door hem afgelegde afstand met een snelheid van 60 kilometer per uur af te leggen in vijf minuten doet niet af aan de in het proces-verbaal opgenomen constateringen van de verbalisant dat [appellant] naar zijn telefoon keek terwijl hij reed en dat [appellant] tweemaal een rood verkeerslicht heeft genegeerd. Bovendien staat niet in het proces-verbaal dat de snelheid gedurende de gehele rit 60 kilometer per uur bedroeg, maar is bij het houden van een constante afstand gedurende enige tijd een snelheid van 60 kilometer per uur vastgesteld en zijn de door de verbalisant in het proces-verbaal genoemde tijdstippen slechts schattingen, zoals nader toegelicht door het CBR ter zitting van de Afdeling. De door [appellant] ter zitting van de Afdeling niet onderbouwde stelling dat de snorfiets niet harder kon dan 35 kilometer per uur doet niet af aan de door de verbalisant gedane constatering dat de snelheid 60 kilometer per uur bedroeg.
Dat [appellant] niet heeft getelefoneerd tijdens het besturen van de snorfiets maakt nog niet dat het CBR zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het vasthouden van een telefoon en het daarnaar kijken kan worden aangemerkt als een gebrek aan inzicht in risico's in het verkeer door het niet tijdig erkennen van interne factoren als bedoeld in Bijlage 1 bij de Regeling, onder A, onderdeel III, onder 2, sub c. Voorts maakt de door [appellant] gestelde omstandigheid dat de verbalisant de stoplichten niet heeft kunnen zien, nog niet dat de verbalisant niet heeft kunnen constateren dat [appellant] door rood heeft gereden en het proces-verbaal in zoverre onjuist zou zijn. Hierbij is van belang dat de verbalisant heeft verklaard dat hij zag dat auto's voor [appellant] moesten remmen en dat overige weggebruikers voor het stoplicht bleven wachten, terwijl [appellant] doorreed. Dat [appellant] voor twee van de vier door de verbalisant geconstateerde overtredingen niet is geverbaliseerd en dat hij tot op heden geen bekeuringen heeft ontvangen brengt, anders dan hij stelt, niet met zich dat het CBR zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat door de verbalisant gedragingen als bedoeld in bijlage 1 bij de Regeling zijn geconstateerd op grond waarvan het CBR, gelet op artikel 14 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 131 van de Wvw 1994, gehouden was over te gaan tot het opleggen van een EMG.
Wat er voorts ook zij van de brief van de politie-eenheid Amsterdam-Amstelland van 27 november 2014, door de politie Amsterdam-Amstelland is op 3 juni 2014 een mededeling gedaan aan het CBR waarbij een door de verbalisant opgemaakt mutatierapport van 21 mei 2014 is toegestuurd. Deze stukken bevinden zich in het dossier en de rechtbank heeft derhalve in de door [appellant] overgelegde brief van 27 november 2014 terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het CBR op basis van deze stukken geen EMG heeft mogen opleggen. Dat de rechtbank [appellant] niet volgt in zijn stelling dat het proces-verbaal op onwaarheden berust, betekent niet, anders dan [appellant] stelt, dat gebleken is dat de rechtbank niet-onafhankelijk of vooringenomen is.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Michiels w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015
700.