ECLI:NL:RVS:2015:390

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
201406136/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vaststelling van de kinderopvangtoeslag en terugvordering van teveel betaalde voorschotten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2014, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit van 20 maart 2013, waarbij de kinderopvangtoeslag over 2010 definitief werd vastgesteld op € 520,00 en een bedrag van € 2.036,00 aan teveel betaalde voorschotten werd teruggevorderd, staat centraal. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen de gegevens van [appellant] correct had verwerkt, maar [appellant] betwistte dit en stelde dat de motivering van het besluit niet deugde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 januari 2015 behandeld. Tijdens de zitting heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, terwijl de Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken. De Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen onvoldoende inzicht had gegeven in de berekening van de kinderopvangtoeslag en dat de rechtbank niet had onderkend dat het besluit van 23 december 2013 niet op een deugdelijke motivering berustte. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd.

De Afdeling heeft het beroep van [appellant] tegen het besluit van 23 december 2013 alsnog gegrond verklaard, maar besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag op € 520,00 heeft vastgesteld en het teruggevorderde bedrag van € 2.036,00 terecht is. De Belastingdienst/Toeslagen werd gelast om het griffierecht van € 290,00 aan [appellant] te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 februari 2015.

Uitspraak

201406136/1/A2.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2014 in zaak nr. 14/918 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2010 voor [appellant] definitief vastgesteld op € 520,00 en een bedrag van € 2.036,00 aan teveel betaalde voorschotten van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 23 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2015, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Aan het besluit van 23 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat de gegevens van [appellant] correct in het systeem staan. Een overzicht van die gegevens is bij het besluit gevoegd.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 23 december 2013 niet op een deugdelijke motivering berust. In dat besluit wordt slechts verwezen naar een bijlage waarin gegevens over zijn verzamelinkomen en de kosten van kinderopvang staan. De Belastingdienst/Toeslagen heeft nagelaten te motiveren hoe deze gegevens tot de vastgestelde kinderopvangtoeslag hebben geleid, aldus [appellant].
2.1. In bezwaar heeft [appellant] vermeld dat hem onduidelijk is hoe de Belastingdienst/Toeslagen tot de hoogte van de kinderopvangtoeslag is gekomen, en verzocht daarover uitleg te geven. In het besluit van 23 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat de gehanteerde gegevens juist zijn. Hiermee heeft de Belastingdienst/Toeslagen nagelaten inzicht te geven in de berekening van de hoogte van de kinderopvangtoeslag voor [appellant] en de wettelijke bepalingen die daarbij van toepassing zijn. Gelet daarop heeft de rechtbank niet onderkend dat het besluit van 23 december 2013 niet op een deugdelijke motivering berust.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 23 december 2013 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 3:47, tweede lid, gelezen in verbinding met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De Afdeling zal evenwel bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
4. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de draagkracht en de kosten van kinderopvang per kind, die worden bepaald door het aantal uren kinderopvang, de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en de soort kinderopvang.
Ingevolge het tweede lid gaat de uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag niet te boven.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt de kinderopvangtoeslag, indien een ouder en diens partner tegenwoordige arbeid verrichten, vermeerderd met een bedrag dat overeenkomt met een derde deel van de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 7, eerste lid.
Bij wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 14, derde lid, van de Awir, zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt het bedrag van de tegemoetkoming rekenkundig afgerond op hele euro’s.
Ingevolge artikel 2, van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang (hierna: Bko), zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt de hoogte van de kinderopvangtoeslag voor iedere kalendermaand afzonderlijk bepaald.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, bedraagt de maximum uurprijs voor buitenschoolse opvang € 5,82.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien de prijs per uur kinderopvang hoger ligt dan de maximum uurprijs, bij bepaling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag per kind in plaats van de prijs per uur kinderopvang de maximum uurprijs in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 6 is voor de berekening van de kinderopvangtoeslag de verdeling van de toetsingsinkomens in inkomensgroepen in de bij het Bko behorende bijlage I opgenomen.
Ingevolge artikel 8 wordt de kinderopvangtoeslag uitgedrukt in een percentage van de kosten van kinderopvang. De percentages worden vermeld in bijlage I.
Ingevolge de tabel in bijlage I bedraagt de tegemoetkoming van het Rijk als percentage van de kosten van kinderopvang voor 2010, bij een (gezamenlijk) toetsingsinkomen van € 90.790,00 tot € 93.458,00, 16,4% voor het eerste kind.
5. [appellant] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte de kinderopvangtoeslag over 2010 heeft vastgesteld op € 520,00 en een bedrag van € 2.036,00 aan teveel uitgekeerde voorschotten heeft teruggevorderd. Daartoe voert [appellant] aan dat de Belastingdienst/Toeslagen hem onvoldoende inzicht heeft geboden in de wijze waarop deze bedragen tot stand zijn gekomen. Verder heeft de Belastingdienst/Toeslagen hem, ondanks verzoek daartoe, niet meegedeeld op welke data de voorschotten zouden zijn uitbetaald, zodat hij niet kan nagaan of het gestelde bedrag aan uitgekeerde voorschotten juist is, aldus [appellant].
5.1. In beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen een overzicht overgelegd, waarin onder meer de uitbetalingen van de voorschotten zijn opgenomen. Dat [appellant], zoals hij stelt, niet is meegedeeld op welke data de voorschotten zouden zijn uitbetaald, vindt dan ook geen steun in het dossier.
5.2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] bij besluit van 5 december 2009 een voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 toegekend van € 4.098,00. [appellant] heeft de Belastingdienst/Toeslagen op 5 augustus 2010 verzocht de kinderopvangtoeslag per 16 augustus 2010 te beëindigen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft naar aanleiding van die wijziging het voorschot over 2010 bij besluit van 20 augustus 2010 herzien en vastgesteld op € 2.556,00. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 17 augustus 2010 het verschil tussen dit voorschot en dat van 5 december 2009, ter grootte van € 1.542,00, van [appellant] teruggevorderd. Daarvan is een bedrag van € 1.012,00 verrekend met de bij besluit van 5 december 2009 toegekende, maar nog niet uitgekeerde voorschotten. Verder heeft [appellant] een bedrag van € 530,00 terugbetaald. Door de verrekening en terugbetaling heeft [appellant] het teruggevorderde bedrag geheel voldaan, zodat hij over 2010 uiteindelijk een bedrag van € 2.556,00 aan voorschotten heeft ontvangen.
5.3. In het verweerschrift in beroep - en ter zitting in hoger beroep - heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht hoe de hoogte van de kinderopvangtoeslag voor [appellant] is vastgesteld. Uit de toelichting volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen de hoogte van de kinderopvangtoeslag, gelet op het in artikel 2 van het Bko bepaalde, per maand bepaalt.
Verder heeft de Belastingdienst/Toeslagen erop gewezen dat [appellant] een hoger uurtarief heeft betaald dan het maximale uurtarief genoemd in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bko, zodat dit maximale tarief in aanmerking dient te worden genomen bij het bepalen van de kinderopvangtoeslag.
Voorts volgt uit artikel 8, gelezen in samenhang met artikel 6 en bijlage I van het Bko, dat het percentage van de kosten van kinderopvang, waarin de hoogte van de toeslag wordt uitgedrukt, bij het verzamelinkomen van [appellant] 16,4% bedraagt.
Tot slot heeft de Belastingdienst/Toeslagen opgemerkt dat [appellant] en zijn partner beiden in dienstbetrekking werken, zodat de toeslag ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wko wordt vermeerderd met een derde van de kosten van kinderopvang.
In beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen een overzicht overgelegd, waarop is vermeld dat bij de berekening van de hoogte van de kinderopvangtoeslag is uitgegaan van 24 uren opvang per maand en voormelde maximum uurprijs van € 5,82. De in aanmerking te nemen kosten per maand bedragen daarmee € 139,68. De zoon van [appellant] heeft volgens de Belastingdienst/Toeslagen gedurende een periode van 7,49 maanden opvang genoten. Dat leidt tot een totaalbedrag aan kosten van kinderopvang van € 1.046,20. De kinderopvangtoeslag voor [appellant] bedraagt 16,4% van het totaal aan kosten, ofwel € 171,58. Dat wordt ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wko vermeerderd met een derde van het totaal aan kosten, € 348,73, zodat de tegemoetkoming € 520,31 bedraagt. Dit bedrag wordt, gelet op het in artikel 14, derde lid, van de Awir bepaalde, afgerond op hele euro’s.
Gelet op het voorgaande wordt in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond gevonden voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag ten onrechte op € 520,00 heeft vastgesteld.
5.4. Nu [appellant], zoals onder 5.2 is overwogen, € 2.556,00 aan voorschotten heeft ontvangen, en de Belastingdienst/Toeslagen, zoals onder 5.3 is overwogen, de kinderopvangtoeslag terecht op € 520,00 heeft vastgesteld, heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht een bedrag van € 2.036,00 van hem teruggevorderd.
Het betoog faalt.
6. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 23 december 2013 geheel in stand blijven.
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juli 2014 in zaak nr. 14/918;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 23 december 2013, kenmerk BOB KO BT12;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 290,00 (zegge: tweehonderdnegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
97-799.