201502628/1/A2.
Datum uitspraak: 16 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 februari 2015 in zaken nrs. 14/2823 en 14/5337 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over het berekeningsjaar 2008 verleende voorschot kinderopvangtoeslag herzien naar € 8.345,00.
Bij besluit van 28 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar met gewijzigde motivering ongegrond verklaard. Bij besluit van 6 juni 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot overeenkomstig de gewijzigde motivering herzien naar € 7.826,00.
Bij uitspraak van 18 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 mei 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Voorts heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 juni 2014 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A. Speksnijder, advocaat te Akkrum, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 1a van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Awir van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
2. [appellante] heeft in 2008 voor haar [kinderen] onder meer gebruik gemaakt van kinderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau]. Bij brief van 6 november 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan haar medegedeeld dat het vermoeden bestaat dat bij [gastouderbureau] fraude is gepleegd. Volgens de dienst bevat haar aanvraag kinderopvangtoeslag mogelijk onjuiste gegevens, hetgeen tot een te hoog voorschot of ten onrechte tot voorschotverlening kan hebben geleid. De Belastingdienst/Toeslagen heeft voorts aan [appellante] medegedeeld naar aanleiding van het voorgaande haar aanvraag te gaan controleren.
3. Aan het besluit van 2 oktober 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat de ingangsdatum van de aanvraag kinderopvangtoeslag eerder in de tijd is gelegen dan de datum waarop de gastouder in het bezit was van een verklaring omtrent het gedrag, terwijl dit laatste een voorwaarde is voor aanspraak op kinderopvangtoeslag. Naar aanleiding hiervan heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot opnieuw berekend en dit herzien naar € 8.345,00.
4. Aan het besluit van 28 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de gewijzigde motivering ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2008 kosten voor kinderopvang, voor zover dit betrekking heeft op gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau], heeft gemaakt en zij daarom in zoverre geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Naar aanleiding daarvan is het aan [appellante] over het berekeningsjaar 2008 verleende voorschot kinderopvangtoeslag opnieuw berekend en bij besluit van 6 juni 2014 herzien naar € 7.826,00.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen haar voorschot kinderopvangtoeslag terecht heeft herzien op de grond dat zij de kosten voor kinderopvang niet volledig heeft voldaan. Zij voert aan dat de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen rechtstreeks aan [gastouderbureau] is betaald en dat zij het deel daarvan dat zij van [gastouderbureau] heeft ontvangen in zijn geheel heeft doorbetaald aan de gastouder. Volgens [appellante] moet worden aangenomen dat het verschil tussen de door [gastouderbureau] ontvangen kinderopvangtoeslag en het aan haar uitgekeerde bedrag de bemiddelingskosten van [gastouderbureau] zijn. De vordering van de gastouder wegens de verleende opvang is volgens [appellante] grotendeels onbetaald gebleven.
Voorts betoogt zij dat het, gelet op de fraude bij [gastouderbureau] en de omstandigheid dat zij geen toegang heeft tot de administratie van [gastouderbureau], haar in redelijkheid niet kan worden aangerekend dat zij niet over de van belang zijnde gegevens beschikt.
5.1. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2015 in zaak nr. 201405150/1/A2 overwogen dat uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko volgt, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor zulke opvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten voor kinderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau] volledig heeft betaald. Niet in geschil is dat uit de facturen van [gastouderbureau] volgt dat de kosten voor kinderopvang € 7.002,80 bedragen. Evenmin is in geschil dat [appellante] een bedrag van € 2.501,06 aan de gastouder heeft betaald. Daarmee heeft zij echter niet aangetoond dat zij de volledige kosten heeft betaald. Voor zover [appellante] heeft betoogd dat het resterende deel van de verschuldigde kosten door de gastouder aan haar is geschonken, heeft zij dit niet aangetoond. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2014 in zaak nr. 201308898/1/A2, moeten de kosten van opvang daadwerkelijk door de vraagouder zijn gedragen om voor toeslag in aanmerking te komen, zodat de omstandigheid dat het bedrag dat [appellante] aan de gastouder had moeten betalen door de gastouder aan haar is geschonken er niet toe leidt dat zij kosten van kinderopvang heeft gehad. Daarbij komt nog dat de verklaring over een schenkingsovereenkomst is gedateerd op 1 juli 2014 en reeds daarom al geen basis kan bieden voor een schenking in 2008.
Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat de fraude bij het gastouderbureau en de gebrekkige administratie aldaar haar niet kan worden aangerekend, kan dit betoog evenmin worden gevolgd. Dat de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst de administratie van het gastouderbureau in beslag heeft genomen en het gastouderbureau mogelijk fraude heeft gepleegd, laat onverlet dat [appellante] een deugdelijke administratie had dienen bij te houden van de betalingen aan de gastouder.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Kramer w.g. Rijsdijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015
705.