201502019/1/A3.
Datum uitspraak: 16 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 januari 2015 in zaak nr. 14/4079 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) voor de functie van taxichauffeur afgewezen.
Bij besluit van 28 juli 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2015 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.R.P. Ossentjuk, advocaat te Groningen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. V. Chaudron, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg), weigert de staatssecretaris de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd in de weg zal staan.
Volgens paragraaf 3.2 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (hierna: de Beleidsregels) wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.2.2 is bij de beoordeling van het objectieve criterium niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is relevant of sprake is van een reëel recidivegevaar.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1 worden, ingeval de staatssecretaris na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
2. De staatssecretaris heeft de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd, omdat [appellant] op 24 april 2014 is veroordeeld tot 102 dagen gevangenisstraf waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, 80 uren werkstraf en het betalen van een schadevergoeding wegens belaging en het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gepleegd in de periode van 1 december 2013 tot en met 8 februari 2014.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de afwijzing van zijn aanvraag terecht heeft gehandhaafd. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte het standpunt van de staatssecretaris onderschreven dat indien de door [appellant] gepleegde strafbare feiten zich herhalen een risico voor de samenleving bestaat en dat het belang van [appellant] bij afgifte van een VOG niet zwaarder weegt dan dat risico. Hiertoe voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat het door hem niet opgevolgde ambtelijk bevel om geen contact met zijn ex-vriendin te zoeken niet vergelijkbaar is met de ambtelijke bevelen die een taxichauffeur kan krijgen. Voorts voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de uitkomst van de door de staatssecretaris gemaakte belangenafweging onjuist is, omdat hij slechts één keer met justitie in aanraking is geweest, de strafbare feiten in de privésfeer hebben plaatsgevonden, er geen risico op recidive bestaat en zijn kansen op de arbeidsmarkt zonder VOG verwaarloosbaar zijn.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat bij de beoordeling of aan het objectieve criterium is voldaan volgens de Beleidsregels niet relevant is of het desbetreffende feit in de privésfeer heeft plaatsgevonden en of zich een reëel recidivegevaar voordoet. Met de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat de strafbare feiten die door de staatssecretaris aan de weigering ten grondslag zijn gelegd, gelet op het toepasselijke screeningsprofiel relevant zijn en, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, aan een behoorlijke uitoefening van de werkzaamheden als taxichauffeur in de weg staan. Daarbij heeft de rechtbank kunnen betrekken dat het niet opvolgen van een ambtelijk bevel getuigt van ondermijnend gedrag tegen personen die met openbaar gezag zijn bekleed en dat het door [appellant] niet opgevolgde bevel daarom vergelijkbaar is met ambtelijke bevelen die een taxichauffeur kan krijgen.
De Afdeling is voorts met de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de belangenafweging op grond van het subjectieve criterium, gelet op het feit dat geen sprake is van lichte vergrijpen, op het korte tijdsverloop sedert de veroordeling in verband met die vergrijpen en op de hoogte van de daarvoor opgelegde straf, een groter gewicht moet worden toegekend aan het risico voor de samenleving, dan aan het belang van [appellant] bij afgifte van een VOG. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris in de door [appellant] gestelde onevenredige gevolgen van de weigering van de VOG geen grond heeft hoeven te vinden om niettemin tot afgifte van een VOG over te gaan. Dat [appellant] door het ontbreken van een VOG niet of nauwelijks kansen heeft om als taxichauffeur werkzaam te zijn, kan niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt, nu dit inherent is aan de weigering van de afgifte van de VOG en als zodanig moet worden geacht te zijn verdisconteerd in de beleidsregels. Ten slotte is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd omtrent de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zich hebben voorgedaan, mede bezien in het licht dat bij de staatssecretaris geen twijfel bestond over de vraag of de VOG kon worden verleend, geen zelfstandige afweging hoefde te maken, maar diende uit te gaan van de beschikbare justitiële gegevens. Gelet hierop mocht de staatssecretaris ervan uitgaan dat de strafrechter bij de straftoemeting rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015
620.