201400898/2/R2.
Datum uitspraak: 16 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Vuren, gemeente Lingewaal,
appellante,
en
de raad van de gemeente Lingewaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2014, waar onder meer [appellante], bijgestaan door mr. M. de Jong, advocaat te Den Bosch, en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door N.J.A. Arts, werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende] zijn verschenen.
Bij uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak van 1 april 2015 in zaak nr. 201400898/1/R2 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad naar aanleiding van het beroep van [appellante] opgedragen om binnen twintig weken na de verzending daarvan de geconstateerde gebreken in het besluit van 17 oktober 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 2 juli 2015 heeft de raad ter uitvoering van voormelde tussenuitspraak, het besluit van 17 oktober 2013 gewijzigd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellante] een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van 17 oktober 2013
1. Gelet op rechtsoverwegingen 12.5, 13.4 en 14.2 van de tussenuitspraak is het beroep van [appellante] tegen het besluit van 17 oktober 2013 gegrond. Dit besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onderscheidenlijk artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening voor vernietiging in aanmerking voor zover:
- het betreft de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" zoals toegekend aan de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" voor de percelen Industrieweg 21 en 23 te Vuren,
- in artikel 4, lid 4.1, onder u, van de planregels geen uitzondering is gemaakt voor de onder l tot en met o genoemde detailhandelsvormen, en
- in het plan geen voorwaardelijke verplichting is opgenomen die ertoe strekt dat het gebruik van de ingevolge artikel 4, lid 4.5.2, aanhef en onder a, mogelijk gemaakte opslag buiten gebouwen tot een maximum van 10 meter alleen dan planologisch is toegestaan indien ter plaatse van de plandelen met de bestemming "Groen" opgaand groen wordt aangelegd en in stand gehouden.
Het besluit van 2 juli 2015
2. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van [appellante] van rechtswege mede betrekking op het besluit van 2 juli 2015.
3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de aan te houden richtafstand tussen plandelen die bedrijvigheid in categorie 4.2 voorzien en gevoelige functies in een gemengd gebied 200 meter is. De afstand tussen de gevel van de woning van [appellante] en de percelen Industrieweg 21 en 23 bedraagt ongeveer 100 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve niet voldaan. De raad heeft erkend dat ten onrechte een aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" aan de percelen Industrieweg 21 en 23 is toegekend en heeft erop gewezen dat in plaats daarvan een aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1" kan worden toegekend, nu de aan te houden richtafstand tussen plandelen die voorzien in bedrijvigheid in categorie 4.1 en gevoelige functies in gemengd gebied 100 meter is. De raad heeft derhalve met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" meer mogelijk gemaakt dan hij heeft beoogd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad het bestreden besluit niet met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid heeft voorbereid.
3.1. Bij besluit van 2 juli 2015 heeft de raad voor de percelen op de adressen Industrieweg 21 en 23 te Vuren de toegekende milieucategorie 4.2 teruggebracht naar milieucategorie 4.1.
3.2. [appellante] heeft in haar zienswijze te kennen gegeven dat zij zich in zoverre met het besluit van 2 juli 2015 kan verenigen. Gelet hierop moet het van rechtswege ontstane beroep van [appellante] in zoverre geacht worden te zijn ingetrokken.
4. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling wat betreft het betoog dat artikel 4, lid 4.1, onder u, van de planregels strijdig is met de voorgaande leden, overwogen dat de raad ter zitting heeft erkend dat in het desbetreffende lid de volgende zinsnede ontbreekt: ‘anders dan de detailhandelsvormen genoemd in de onderdelen l tot en met o’. De raad heeft derhalve niet mogelijk gemaakt wat hij heeft beoogd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad het bestreden besluit in zoverre niet met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid heeft voorbereid.
4.1. Bij besluit van 2 juli 2015 heeft de raad aan artikel 4, lid 4.1, onder u, van de planregels toegevoegd de zinsnede "anders dan de detailhandelsvormen genoemd in de onderdelen l tot en met o".
4.2. [appellante] betoogt dat de raad niet aan de in de tussenuitspraak gestelde opdracht heeft voldaan, nu uit het raadsbesluit van 2 juli 2015 blijkt dat de raad niet bovenvermelde zinsnede in artikel 4, lid 4.1, onder u, van de planregels heeft willen opnemen, maar in plaats daarvan een nieuw artikel met vier leden heeft genoemd waaruit weliswaar blijkt in welke gevallen binnen het plangebied detailhandel mag worden bedreven, maar waarvan de status onduidelijk is.
4.3. In het raadsbesluit is vermeld in welke situaties binnen de bestemming "Bedrijventerrein" detailhandel wordt toegestaan. De wijziging van het plan bestaat uit het opnemen van de in rechtsoverweging 4.1 vermelde zinsnede in artikel 4, lid 4.1, onder u, van de planregels. Daarmee zijn de in het raadsbesluit vermelde situaties waarin detailhandel wordt toegestaan uitgezonderd van het generieke verbod op detailhandelsbedrijven zoals dat aanvankelijk in het plan was opgenomen. In zoverre is aan de in de tussenuitspraak gestelde opdracht voldaan.
Het betoog faalt.
5. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat gelet op de toename in bouw- en opslagmogelijkheden, het niet is uitgesloten dat gebruikmaking hiervan kan leiden tot een toename van hinder voor [appellante]. De motivering van de raad dat de groenstrook het zicht ontneemt, acht de Afdeling ontoereikend. Weliswaar voorziet het plan in een bestemming "Groen", maar het plan bevat geen voorwaardelijke verplichting hieraan invulling te geven. Nu de raad de aanwezigheid van opgaand groen noodzakelijk acht voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van betreffend plandeel, heeft hij de aanleg en instandhouding daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld. Niet valt in te zien dat de raad geen regel in het plan heeft kunnen opnemen, inhoudende dat het gebruik van het terrein in overeenstemming met de extra bouw- en opslagmogelijkheden die het plan biedt, alleen dan planologisch is toegestaan indien de groenstrook wordt aangelegd en in stand wordt gehouden.
5.1. Bij besluit van 2 juli 2015 heeft de raad aan artikel 4 lid 4.5.4 toegevoegd, luidende dat ter plaatse van de aanduiding "overige zone - voorwaardelijke verplichting groen" de gronden uitsluitend mogen worden bebouwd en gebruikt overeenkomstig deze regels, indien uiterlijk twee jaar na vaststelling van dit plan de groenstrook in de aangrenzende bestemming "Groen" met afschermende groenvoorzieningen is aangelegd en in stand gehouden overeenkomstig het beplantingsplan van 3 juni 2015, zoals opgenomen in bijlage 7.
5.2. [appellante] betoogt dat de raad niet aan de in tussenuitspraak gestelde opdracht heeft voldaan, nu hij heeft nagelaten om zoals in het raadsbesluit is vermeld deze voorwaardelijke verplichting ook feitelijk aan de betreffende bestemming "Groen" te verbinden.
5.3. In het raadsbesluit is vermeld dat de bestemming "Groen" die dient ter afscherming van de bestemming "Bedrijventerrein" ter plaatse van de bedrijfspercelen aan de Industrieweg 21 en 23 te Vuren, ten opzichte van de westelijk daarvan gelegen woning, dient te worden voorzien van een voorwaardelijke verplichting. Daarmee heeft de raad kennelijk bedoeld te waarborgen dat van de mogelijkheden die de bestemming "Bedrijventerrein" ter plaatse van de bedrijfspercelen aan de Industrieweg 21 en 23 te Vuren biedt slechts gebruik kan worden gemaakt wanneer ter plaatse van de bestemming "Groen" een voldoende afschermende voorziening is getroffen.
In de verbeelding van het deelplan dat betrekking heeft op het bedrijventerrein Zeiving-Zuid is aan plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" die betrekking hebben op de percelen gelegen aan de Industrieweg 21 en 23 de aanduiding "overige zone - voorwaardelijke verplichting groen" toegekend. In verbinding met artikel 4, lid 4.5.4, van de planregels is daarmee planologisch gewaarborgd dat de bouw- en opslagmogelijkheden die het plan voor deze percelen biedt slechts kunnen worden gebruikt indien de groenstrook in de aangrenzende bestemming "Groen" met afschermende groenvoorzieningen is aangelegd en in stand wordt gehouden. Aan de in de tussenuitspraak in zoverre gestelde opdracht is dan ook voldaan.
Het betoog faalt.
6. Ten aanzien van het betoog van [appellante] dat in het digitaal vastgestelde plan ten onrechte is vermeld dat het raadsbesluit dateert van 2 juni 2015 in plaats van 2 juli 2015, overweegt de Afdeling dat dit een kennelijke verschrijving betreft waardoor belanghebbenden niet worden benadeeld.
7. Het beroep tegen het besluit van 2 juli 2015 is ongegrond.
8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2013 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Lingewaal van 17 oktober 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen" voor zover:
- het betreft de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" zoals toegekend aan de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" voor de percelen Industrieweg 21 en 23 te Vuren,
- in artikel 4, lid 4.1, onder u, van de planregels geen uitzondering is gemaakt voor de onder l tot en met o genoemde detailhandelsvormen, en
- in het plan geen voorwaardelijke verplichting is opgenomen die ertoe strekt dat het gebruik van de ingevolge artikel 4, lid 4.5.2, aanhef en onder a, mogelijk gemaakte opslag buiten gebouwen tot een maximum van 10 meter alleen dan planologisch is toegestaan indien ter plaatse van de plandelen met de bestemming "Groen" opgaand groen wordt aangelegd en in stand gehouden;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 2 juli 2015 ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Lingewaal tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.253,83 (zegge: twaalfhonderddrieënvijftig euro en drieëntachtig cent), waarvan € 1.225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Lingewaal aan [appellante] het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Baaren
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015