201503212/1/A4.
Datum uitspraak: 16 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante] Vastgoedontwikkeling B.V. (hierna: [appellante]), gevestigd te Hengelo,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 maart 2015 in zaak nr. 13/873 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2012 heeft het college, voor zover hier van belang, aan [appellante] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een gebouw, bestaande uit een aantal appartementen en een winkelruimte, op het perceel [locatie] te Tubbergen.
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft het college, voor zover hier van belang, de door [partij A], [partij B] en [partij C] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en het besluit van 3 december 2012 herroepen.
Bij uitspraak van 10 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat te Enschede, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.P. Stekelenburg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij A] verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een gebouw, bestaande uit drie bouwlagen, waarin vijf appartementen en een winkelruimte worden gerealiseerd. Het gebouw heeft een plat dak en een hoogte van ongeveer 10 m.
2. Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of het bouwplan voldoet aan artikel 7B van de voorschriften van het bestemmingsplan "Tubbergen Centrum" (hierna: de planvoorschriften).
3. Ingevolge artikel 7B, aanhef en eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften mogen op de tot "winkels" bestemde gronden uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming met dien verstande dat voor hoofdgebouwen geldt dat de op de kaart aangegeven goothoogte en hoogte in acht worden genomen.
Op de verbeelding van het bestemmingsplan is voor het perceel een goothoogte van minimaal 4 m en maximaal 6 m en een bouwhoogte van maximaal 10 m aangegeven.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder d, wordt de goothoogte van gebouwen gemeten van de snijlijn van dakvlak en gevelvlak tot aan het van gemeentewege aangegeven peil.
Het bestemmingsplan bevat geen omschrijving van het begrip "dakvlak".
4. [appellante] betoogt - kort gezegd - dat het begrip "dakvlak" moet worden uitgelegd naar algemeen spraakgebruik, hetgeen volgens haar inhoudt dat een dakvlak een hellend vlak is. Nu het gebouw is voorzien van een plat dak, is er geen dakvlak en dus ook geen snijlijn van dakvlak en gevelvlak, zodat voor het gebouw geen goothoogte geldt. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat het bouwplan niet voldoet aan de maximale goothoogte van 6 m, aldus [appellante].
4.1. In de planvoorschriften is ten aanzien van de voorgeschreven maximale goothoogte en de wijze van het meten van deze hoogte geen onderscheid gemaakt tussen gebouwen met een plat dak en een hellend dak. Nu een omschrijving van het begrip dakvlak in het bestemmingsplan ontbreekt, houdt een redelijke uitleg van het plan in dat het dakvlak bij een hellend dak wordt gevormd door het hellende dak en bij een plat dak door het platte dak. Een andere uitleg zou ertoe leiden dat voor gebouwen met platte daken uitsluitend de voorgeschreven maximale bouwhoogte zou gelden. Dit zou de voorschreven maximale goothoogte zinledig maken.
Het voorgaande betekent dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de goothoogte van het betrokken gebouw wordt gemeten op de snijlijn van het platte dak en het verticale gevelvlak tot aan het van gemeentewege aangegeven peil. Nu deze hoogte ongeveer 10 m bedraagt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015
190-784.