ECLI:NL:RVS:2015:3852

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
201503269/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toevoegingen voor rechtsbijstand in verband met ondernemerschap

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van twee aan appellante verleende toevoegingen voor rechtsbijstand. De intrekking vond plaats op basis van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), waarin is bepaald dat rechtsbijstand niet wordt verleend indien het rechtsbelang betrekking heeft op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf, tenzij aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Appellante had aanvankelijk toevoegingen gekregen in verband met een aansprakelijkstelling van de gemeente Amsterdam voor schade door verduistering en fraude, maar had verzuimd te melden dat deze vorderingen voortvloeiden uit haar bedrijf BD Cosmetics.

De Raad voor Rechtsbijstand heeft de toevoegingen met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat de aanvragen onjuist of onvolledig waren. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en stelde dat in eerdere procedures wel toevoegingen waren verleend, maar de Raad van State oordeelde dat de intrekking terecht was. De rechtbank Amsterdam had eerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Raad van State bevestigd. De Raad van State concludeerde dat de toevoegingen niet hadden mogen worden verleend, omdat het geschil voortvloeide uit het ondernemerschap van appellante.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking bij aanvragen voor rechtsbijstand en de strikte toepassing van de wetgeving omtrent rechtsbijstand in het kader van ondernemerschap. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201503269/1/A2.
Datum uitspraak: 16 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2015 in zaak nr. 13/1668 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 13 december 2012 heeft de raad twee aan [appellante] verleende toevoegingen voor rechtsbijstand ingetrokken.
Bij besluit van 14 februari 2013 heeft de raad de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2015, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai en mr. C.W. Wijnstra, beiden aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij:
1° voortzetting van het beroep of bedrijf, voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand, of
2° het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, kan het bestuur de toevoeging, anders dan op verlangen van de aanvrager, wijzigen, beëindigen of intrekken, indien deze is verleend op grond van onjuiste of onvolledige gegevens omtrent de aard of het belang van de zaak, de financiële draagkracht of de woonplaats van de aanvrager.
2. De raad heeft bij onderscheiden van besluiten van 9 juli 2012 met kenmerk […….] en 5 oktober 2012 met kenmerk […….], aan [appellante] twee toevoegingen voor rechtsbijstand verleend in verband met aansprakelijkstelling van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Zuidoost, voor schade wegens verduistering en fraude ter zake van een bedrijfsplan dat zij voor het stadsdeel heeft geschreven, alsmede voor het starten van een procedure om door het stadsdeel Zuidoost inbeslaggenomen goederen terug te vorderen. Bij brief van 18 oktober 2012 heeft [appellante] aan de raad medegedeeld dat bij het aanvragen van de toevoegingen abusievelijk niet is gemeld dat de vorderingen, waarvoor de toevoegingen zijn verleend, voortvloeien uit de hoedanigheid van haar bedrijf BD Cosmetics. Op grond van die informatie heeft de raad bij de primaire besluiten met terugwerkende kracht de verleende toevoegingen ingetrokken. Aan de intrekking van de toevoegingen heeft de raad ten grondslag gelegd dat [appellante] de aanvragen om toevoeging heeft gedaan in het kader van het ondernemerschap en haar bedrijfsmatig handelen en dat de in artikel 12, tweede lid, aanhef en onderdeel e, onder 1˚ en 2˚, van de Wrb genoemde uitzonderingen zich niet voordoen. Bij de aanvraag zijn onjuiste dan wel onvolledige gegevens verstrekt en indien in de aanvraag te kennen was gegeven dat het geschil voortvloeit uit een zelfstandig beroep of bedrijf, waren de toevoegingen niet afgegeven, aldus de raad.
3. [ appellante] heeft te kennen gegeven dat zij hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank heeft ingesteld omdat in een procedure bij de rechtbank Haarlem en in een hogerberoepsprocedure in een geschil met de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam en in eerdere zaken die voortvloeiden uit een bedrijfsbelang aan haar wel toevoegingen zijn verleend.
3.1. Blijkens het verweerschrift zijn in een geschil met de belastingdienst twee toevoegingen verstrekt voor een beroep en een hoger beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, ondanks het feit dat het inkomen van [appellante] afkomstig is van haar toenmalige onderneming, dit geschil in zijn oorsprong niet bedrijfsmatig is, zodat de toevoegingen correct zijn afgegeven. Over de andere zaken waarvoor aan haar toevoegingen zouden zijn verleend, heeft [appellante] geen nadere informatie verstrekt. Dit betoog kan derhalve niet tot het oordeel leiden dat de toevoegingen in deze zaak niet hadden mogen worden ingetrokken.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015
97.