ECLI:NL:RVS:2015:3838

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
201505393/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Looiershof te Maastricht en de gevolgen voor omwonenden

Op 16 december 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Looiershof" in Maastricht. Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 26 mei 2015, voorziet in de herontwikkeling van het terrein van de voormalige deegwarenfabriek Bauduin. Het plan omvat de bouw van 47 woningen en een ondergrondse stallingsgarage voor 180 parkeerplaatsen. Drie appellanten, wonend in de nabijheid van het plangebied, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor afbreuk aan het aanzicht van de oude stadsmuur, vermindering van uitzicht, schaduwhinder en overlast van de ontsluiting voor langzaam verkeer.

De Afdeling heeft de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld en vastgesteld dat het beroep van appellant sub 1 niet-ontvankelijk is voor zover het gericht is tegen de stallingsgarage en andere woonblokken dan woonblok C. De overige beroepsgronden van de appellanten zijn ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de omwonenden en dat de gekozen oplossingen voor de bouwhoogte en situering van de woningen in redelijkheid zijn vastgesteld. De Afdeling concludeert dat er geen sprake is van onevenredige hinder of schaduwhinder voor de omwonenden en dat het plan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201505393/1/R6.
Datum uitspraak: 16 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Maastricht,
2. [appellant sub 2], wonend te Maastricht,
3. [appellant sub 3], wonend te Maastricht,
en
de raad van de gemeente Maastricht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Looiershof" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2015, waar [appellant sub 1], en de raad, vertegenwoordigd door J.H.A. Jans en E.J.A. Smeets, zijn verschenen. Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Focus International Real Estate B.V. (hierna: Focus Group), vertegenwoordigd door R.M. Jacobs en P.J.B. van den Berg, bijgestaan door mr. A.A. van den Brand, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het terrein van de voormalige deegwarenfabriek Bauduin aan de Grote Looiersstraat, Looiersgracht en Verwerhoek te Maastricht. De bestaande bebouwing van de deegwarenfabriek wordt grotendeels gesloopt. Het plan voorziet ter plaatse in 47 woningen, verdeeld over enkele woonblokken met wisselende goot- en bouwhoogten, en een ondergrondse stallingsgarage voor 180 parkeerplaatsen voor auto's.
2. Net buiten het plangebied, aan de noordelijke zijde, staat een oude stadsmuur. Direct ten noorden daarvan loopt de smalle straat Klein Grachtje met aan de overzijde de woning van [appellant sub 1] aan [locatie 1] te Maastricht. Op de hoek van Klein Grachtje en eveneens tegenover de oude stadsmuur liggen de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] aan [locatie 2] en [locatie 3]. Zij kunnen zich niet met het plan verenigen en vrezen onder meer voor afbreuk aan het aanzicht van de oude stadsmuur, vermindering van uitzicht, schaduwhinder en overlast van de ontsluiting voor langzaam verkeer en de stallingsgarage.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Ontvankelijkheid
4. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk is voor zover dat is gericht tegen de stallingsgarage en andere woonblokken dan woonblok C, nu haar zienswijze daar niet tegen was gericht.
4.1. Het beroep van [appellant sub 1] steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze voor zover gericht tegen de planregels waarmee is voorzien in de stallingsgarage en de plandelen voor andere woonblokken dan woonblok C zoals aangegeven in de plantoelichting.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de planregels waarmee is voorzien in de stallingsgarage en de plandelen voor andere woonblokken dan woonblok C.
Formele beroepsgronden
5. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.
Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.
6. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het gemeentebestuur hen ten onrechte niet heeft geïnformeerd over de bestemmingsplanprocedure en de mogelijkheid om hun zienswijzen mondeling toe te lichten bij de raadsvergadering. Voorts achten zij het onjuist dat het gemeentebestuur wel nader overleg heeft gevoerd met de initiatiefnemer en niet met de indieners van zienswijzen. In zoverre is geen hoor en wederhoor toegepast, aldus [appellant sub 2] en [appellant sub 3].
6.1. Ingevolge artikel 3:15, derde lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan, indien het een besluit op aanvraag betreft, de aanvrager zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.
6.2. Er is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan. Daarin is vermeld op welke wijze een ieder schriftelijk of mondeling kon reageren op het ontwerpplan. Daarop hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beiden een schriftelijke zienswijze naar voren gebracht. Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gebruik wilden maken van de mogelijkheid om de schriftelijk ingediende zienswijzen mondeling toe te lichten lag het op hun weg om kennis te nemen van de daaromtrent in de gemeente geldende regeling.
6.3. Ten aanzien van het betoog dat het gemeentebestuur wel nader overleg heeft gevoerd met de initiatiefnemer en niet met de indieners van zienswijzen overweegt de Afdeling dat, zoals de raad ter zitting heeft bevestigd, sprake is van een besluit op aanvraag. Door de initiatiefnemer in de gelegenheid te stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen heeft het gemeentebestuur gehandeld in overeenstemming met artikel 3:15, derde lid, van de Awb. In de Awb, de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is om vervolgens de indieners van zienswijzen in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het gemeentebestuur en de initiatiefnemer, Focus Group, ten onrechte onjuiste en gebrekkige informatie aan de omwonenden hebben verstrekt.
7.1. Vast staat dat de terinzagelegging van het ontwerpplan op juiste wijze is gepubliceerd. Voorts is, behoudens de gedetailleerdheid van het schaduwonderzoek, niet in geschil dat het ontwerpplan en de bijbehorende stukken op juiste wijze ter inzage hebben gelegen. Het lag op de weg van omwonenden om zich op basis van het ontwerpplan op de hoogte te stellen van de beoogde nieuwe ontwikkeling.
7.2. Het voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan informeren van omwonenden over de voorgenomen ontwikkelingen maakt geen deel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Voor zover zich daarbij onregelmatigheden hebben voorgedaan kan dat reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten.
Voor zover de ontwikkelaar onjuiste en gebrekkige informatie aan omwonenden heeft verstrekt kan dat niet aan het gemeentebestuur worden toegerekend. Het betoog faalt.
8. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat Focus Group ten onrechte alleen met eigenaren van omliggende woningen vaststellingsovereenkomsten heeft gesloten omtrent aanpassingen van het plan en planschade. Ten onrechte zijn huurders hier niet voor benaderd, aldus [appellant sub 2] en [appellant sub 3].
8.1. Niet gebleken is dat het plan voor omwonenden leidt tot planschade of andere vormen van schade die zodanig zullen zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Voorts heeft Focus Group ter zitting verklaard dat de met omwonenden gesloten overeenkomsten niet zien op de vaststelling van planschadevergoeding en dat zij bij het zoeken naar draagvlak voor het plan zowel woningeigenaren als huurders heeft benaderd. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben dit niet dan wel onvoldoende bestreden.
Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft onderkend dat Focus Group een ongerechtvaardigd onderscheid heeft gemaakt tussen huurders en woningeigenaren, daargelaten welke gevolgen voor de rechtmatigheid van het plan dat zou hebben. Het betoog faalt.
9. [appellant sub 1] betoogt dat de raad er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat Focus Group omwonenden onder druk van een nog nadeliger alternatief en een langslepend overlegproces heeft bewogen om bij overeenkomst in te stemmen met het plan. In dit verband voert [appellant sub 1] aan dat voor woonblok C, dat tegenover haar woning is voorzien, een kleinere afstand tot de oude stadsmuur is aangehouden dan voor andere woonblokken. Volgens [appellant sub 1] heeft Focus Group daarvoor gekozen omdat zij niet bij overeenkomst met het plan had ingestemd. Voorts heeft [appellant sub 1] het vermoeden dat een medewerker van Focus Group in de omgeving is komen wonen om informatie in te winnen over de bezwaren die onder de omwonenden leefden.
9.1. Ter zitting heeft de raad met klem ontkend dat de kleinere afstand van woonblok C tot de oude stadsmuur is te herleiden tot de omstandigheid dat [appellant sub 1] geen overeenkomst met Focus Group heeft getekend. Zie hierna onder 12.4 voor de beoordeling van de inhoudelijke beroepsgrond hieromtrent. Verder heeft [appellant sub 1] geen concrete aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat zich bij de totstandkoming van het plan onregelmatigheden hebben voorgedaan die kunnen leiden tot vernietiging van het plan. Het betoog faalt.
10. [appellant sub 1] betoogt dat bij de vaststelling van het plan sprake is geweest van belangenverstrengeling en partijdigheid. Hierbij wijst zij op de hiervoor genoemde omstandigheden betreffende de totstandkoming van het plan. Voorts voert zij aan dat de grote bouwhoogte van de voorziene woonblokken en de geringe afstand tot de oude stadsmuur zich niet goed verhouden tot de omgeving en haar woning.
10.1. Zoals hiervoor is overwogen falen de beroepsgronden betreffende de hiervoor genoemde omstandigheden betreffende de totstandkoming van het plan. Voorts kan de inhoud van het plan, waaronder de bouwhoogte en de aangehouden afstanden, op zichzelf geen aanleiding geven voor het oordeel dat bij de vaststelling van het plan sprake is geweest van belangenverstrengeling of partijdigheid. Zie hierna onder 12.4 voor de beoordeling van de inhoudelijke beroepsgrond hieromtrent. Voor het overige heeft [appellant sub 1] geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die tot dat oordeel kunnen leiden. Het betoog faalt.
De voorziene woonblokken en de ontsluiting voor langzaam verkeer
11. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat onvoldoende behoefte bestaat aan de voorziene woningen, zodat het plan niet economisch uitvoerbaar is.
11.1. Gelet op de plantoelichting heeft de raad de behoefte aan de voorziene woningen gebaseerd op de Regionale Woonvisie Maastricht en Mergelland 2010-2020 (hierna: de Woonvisie). Hierin staat dat de huidige woningvoorraad onvoldoende evenwichtig is. Maastricht heeft een grote voorraad goedkope sociale huurwoningen en een kleine voorraad grote en duurdere koopwoningen. In Maastricht is de transformatie van de woningvoorraad gericht op het behoud van jonge gezinnen op zoek naar een koopwoning en meer ruimte. De programmering gaat voor zover van belang uit van transformatie door vervangende nieuwbouw, waarbij er per saldo geen woningen bijkomen. Voor het topsegment geldt een uitzondering. Het gaat daarbij om toevoeging van woningen voor een specifieke doelgroep in een sterk stedelijk milieu en een hoge kwaliteitsklasse. Dergelijke woningen zijn thans in de regio Maastricht niet voorradig, aldus de Woonvisie. Het plan voorziet in nieuwbouw door toevoeging van maximaal 38 woningen en de herbouw van 9 bestaande woningen tot een woongebied met maximaal 47 woningen in het topsegment. Gelet op het vorenstaande bestaat in de enkele niet nader toegelichte stelling van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] geen aanleiding voor het oordeel dat het plan economisch niet uitvoerbaar is omdat onvoldoende behoefte bestaat aan de voorziene woningen. Het betoog faalt.
12. [appellant sub 1] richt zich tegen woonblok C. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] richten zich tegen woonblokken C en G. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vrezen dat de voorziene woningen, gelet op de bouwhoogte en de situering dichtbij de stadsmuur en hun woningen, leiden tot een onevenredige vermindering van hun uitzicht dan wel het aanzicht van de historische stadsmuur. [appellant sub 1] acht voorts onvoldoende gemotiveerd dat alleen ter plaatse van woonblok C geen afstand tot de stadsmuur is aangehouden.
12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat woonblok G op voldoende afstand van de stadsmuur is voorzien. In zoverre is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd. Voorts ontstaat, na sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing, een openbare ruimte tussen onder meer woonblok G en de binnenzijde van de stadsmuur. Bij woonblok C maakt de openbare ruimte een bocht naar rechts en wordt aan de linkerzijde een toegangspoort in de stadsmuur verwezenlijkt. Uit stedenbouwkundig oogpunt - ter begeleiding van de bocht naar rechts en de toegangspoort naar links - is woonblok C tegen de stadsmuur voorzien. Dit doet evenwel geen afbreuk aan het uitzicht van omwonenden en het aanzicht van de stadsmuur, nu de bouwhoogte ter plaatse is beperkt tot 4,2 m. Overigens lag de bestaande bedrijfsbebouwing ter plaatse grotendeels ook tot aan de stadsmuur, aldus de raad.
12.2. Het plangebied voorziet in een aantal woonblokken met de bestemming "Wonen". Voorts voorziet het plan onder meer voor het gedeelte van woonblok C dat uit laagbouw zal bestaan in de aanduiding "dakterras". Verder voorziet het plan voor woonblok G in de aanduiding "gestapeld".
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen in de vorm van grondgebonden woningen;
b. wonen in de vorm van gestapelde woningen, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven bouwaanduiding "gestapeld".
Ingevolge lid 5.2.1 mogen binnen deze bestemming maximaal 47 woningen worden gerealiseerd en mogen hoofdgebouwen alleen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gerealiseerd.
Ingevolge lid 5.2.2 gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende bepalingen:
b. de bouwhoogte ter plaatse van achtergevels mag niet meer bedragen dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte;
c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte, maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte, maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
e. de dakhelling dient minimaal 15º te bedragen en mag bij gestapelde woningen worden gecombineerd met een plat dak voor delen van hoofdgebouwen.
Ingevolge lid 5.2.7 is een dakterras uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "dakterras".
12.3. Gelet op de verbeelding en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen kan worden uitgegaan van de volgende afstanden en maten. De stadsmuur ter plaatse is grotendeels ongeveer 5,4 m hoog. Woonblok C bestaat gedeeltelijk uit laagbouw en voor het overige uit hoogbouw. De laagbouw van woonblok C is voorzien op ongeveer 0,3 m van de stadsmuur en minimaal 6,5 m van de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3]. De maximale goot- en bouwhoogte van de laagbouw zijn identiek en bedragen 4,2 m.
De hoogbouw van woonblok C is voorzien schuin ten opzichte van de stadsmuur en met de meest nabije hoek ongeveer 1,5 m en met de meest verafgelegen hoek ongeveer 6 m van de stadsmuur en op het meest nabije gedeelte ongeveer 10 m van de woning van [appellant sub 1]. De maximale goot- en bouwhoogte van de hoogbouw bedraagt 9,1 onderscheidenlijk 11,7 m.
Woonblok G is voorzien ongeveer 5 m van de stadsmuur en 11,5 m van de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en heeft een maximale goot- en bouwhoogte van 12,4 m onderscheidenlijk 14,7 m.
12.4. De Afdeling stelt voorop dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. In dit geval is de voorziene laagbouw van woonblok C niet hoger dan de bestaande stadsmuur. Deze bebouwing valt gezien vanuit Klein Grachtje derhalve weg achter de stadsmuur. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen kiezen om de laagbouw van woonblok C tot aan de stadsmuur te voorzien ter begeleiding van de bocht in de openbare ruimte en de toegangspoort ter plaatse. Voorts zijn de maximale goot- en bouwhoogten van de hoogbouw van woonblok C en woonblok G relatief gering in vergelijking met de aangehouden afstand tot de stadsmuur en de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3]. Gelet op het hiervoor overwogene heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onevenredige vermindering van het uitzicht van omwonenden dan wel het aanzicht van de historische stadsmuur. De betogen falen.
13. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat het plan ten onrechte voorziet in privacyschermen bovenop de stadswal overweegt de Afdeling dat de stadswal geen deel uitmaakt van het plangebied. Voor zover [appellant sub 1] doelt op de privacyschermen die beoogd zijn ter plaatse van het dakterras bovenop de laagbouw van woonblok C te plaatsen wordt overwogen dat ingevolge artikel 2.6 van de planregels ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing worden gelaten mits de overschrijding van de toegestane bouwhoogte niet meer dan 1 m bedraagt. Daargelaten of een privacyscherm als ondergeschikt bouwdeel kan worden aangemerkt, overweegt de Afdeling dat de bouwhoogte van 4,2 m verhoogd met 1 m grotendeels lager is dan de hoogte van de stadsmuur ter plaatse. Derhalve heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eventuele privacyschermen niet leiden tot een onevenredige vermindering van het uitzicht van omwonenden dan wel het aanzicht van de historische stadsmuur.
14. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het plan leidt tot onevenredige schaduwhinder ter plaatse van hun woningen ten noorden van het plangebied. Zij stellen dat de schaduwhinder ter plaatse onvoldoende in het schaduwonderzoek in kaart is gebracht. Onduidelijk is tot hoeveel uren extra schaduw het bouwplan zal leiden.
14.1. De raad heeft een schaduwonderzoek aan het plan ten grondslag gelegd. Ter zitting is op grond van de daarin weergegeven diagrammen vastgesteld dat de schaduwhinder van het plan grotendeels vergelijkbaar is met de schaduwhinder van de bestaande bebouwing, met dien verstande dat de schaduw enigszins in oostelijke richting verschuift. Voor zover de situatie van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] al verslechtert, is sprake van een relatief geringe toename van de schaduwhinder.
Voorts heeft de raad toegelicht dat de wijzigingen van de schaduwhinder zijn onderzocht voor een aantal dagen en tijdstippen die tezamen representatief zijn voor de schaduwhinder in de verschillende seizoenen. In het aangevoerde bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat niet met deze onderzoeksmethode kon worden volstaan.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onevenredige schaduwhinder. Het betoog faalt.
15. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vrezen voor overlast als gevolg van de toegangspoort die tegenover hun woningen is voorzien.
15.1. Het plan voorziet langs de toegangspoort in de bestemming "Verkeer - verblijfsgebied". Deze bestemming gaat uit van het heropenen van de historische toegangspoort. Deze poort ligt net buiten het plangebied en komt uit op de hoek van Klein Grachtje en de Verwerhoek tegenover de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3].
De raad heeft toegelicht dat de toegangspoort op de hoek van Klein Grachtje en Verwerhoek alleen door voetgangers en fietsers zal worden gebruikt en tussen 22:00 en 6:00 voor derden zal worden afgesloten. Voorts ziet de Afdeling in de niet nader onderbouwde stelling van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] daaromtrent geen aanleiding voor de verwachting dat de route een populaire fietsroute zal worden. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toegangspoort niet zal leiden tot onevenredige overlast voor omwonenden. Het betoog faalt.
16. Voor zover [appellant sub 1] richt zich tegen de gekozen architect en de beoogde bouwmaterialen overweegt de Afdeling dat dit behoort tot de uitvoering van het plan en in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.
De stallingsgarage
17. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het plan ten onrechte voorziet in een stallingsgarage die veel groter is dan waar behoefte aan bestaat.
17.1. Gelet op de planregels voorziet het plan ter plaatse van de bestemmingen "Groen", "Verkeer" en "Wonen" in een ondergrondse stallingsgarage tot een diepte van 10 meter beneden het peil.
17.2. Niet in geschil is dat het plan voorziet in een stallingsgarage met een capaciteit van 180 parkeerplaatsen en dat de 47 voorziene woningen 66 parkeerplaatsen behoeven. Ten aanzien van de resterende 114 parkeerplaatsen staat in de plantoelichting dat de gronden en opstallen binnen het plangebied thans hoofdzakelijk worden gebruikt voor de verhuur van parkeerplaatsen aan omwonenden en in de omgeving gelegen bedrijven en hotels. Het voornemen is dat omwonenden en/of bedrijven en instellingen deze resterende plaatsen kunnen huren. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat het bestaande gebruik in dezelfde orde van grootte valt als de 114 nieuwe parkeerplaatsen. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit standpunt onjuist is. Het betoog faalt.
18. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vrezen voor overlast in de vorm van meer parkeerbewegingen en een verslechterde luchtkwaliteit.
19. Ingevolge artikel 1, lid 1.65, van de planregels wordt onder een stallingsgarage verstaan een overdekte, niet-openbare parkeervoorziening. De raad heeft toegelicht dat het gaat om permanent verhuurde parkeerplaatsen, zodat de stallingsgarage relatief weinig parkeerbewegingen met zich brengt. Voorts wordt de ingang gerealiseerd nabij de toegangspoort aan de Grote Looiersstraat en zal de uitrit ter hoogte van het pand Looiersgracht 1 worden gesitueerd. Gelet hierop liggen zowel de in- als de uitgang van de voorziene stallingsgarage op ruime afstand van de woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3]. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de stallingsgarage niet zal leiden tot onevenredige overlast vanwege parkeerbewegingen. Het betoog faalt.
Voorts is in de plantoelichting op het aspect luchtkwaliteit ingegaan en is geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen initiatief omdat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben dit niet gemotiveerd bestreden. Het betoog faalt.
Conclusie
20. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1], voor zover ontvankelijk, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de planregels waarmee is voorzien in de stallingsgarage en de plandelen voor andere woonblokken dan woonblok C;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1], voor zover ontvankelijk, en de overig de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.
w.g. Hagen w.g. Hupkes
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015
635.