ECLI:NL:RVS:2015:3826

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
201410154/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongeldigverklaring handelaarskentekenbewijzen door de RDW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de directie van de Dienst Wegverkeer (RDW) tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De RDW had op 31 december 2013 de handelaarskentekenbewijzen van de besloten vennootschap [wederpartij] ongeldig verklaard. Dit besluit werd genomen omdat de RDW constateerde dat de bedrijfsomschrijving van [wederpartij] in het handelsregister niet voldeed aan de voorwaarden voor het behouden van de handelaarskentekenbewijzen. De rechtbank Gelderland oordeelde echter op 6 november 2014 dat de RDW ten onrechte de handelaarskentekenbewijzen ongeldig had verklaard, omdat de feitelijke bedrijfsactiviteiten van [wederpartij] wel degelijk voldeden aan de eisen van de wet. De RDW ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 28 juli 2015 werd het onderzoek geschorst en hebben beide partijen nadere stukken ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat de rechtbank Gelderland ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien door het besluit van de RDW te herroepen. De Afdeling oordeelde dat de RDW een deugdelijk feitelijk onderzoek moet verrichten voordat zij handelaarskentekenbewijzen ongeldig kan verklaren. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd gedeeltelijk vernietigd, en de RDW werd opgedragen om opnieuw te beoordelen of [wederpartij] voldoet aan de eisen voor het behouden van de handelaarskentekenbewijzen. De uitspraak werd bevestigd voor het overige.

Uitspraak

201410154/1/A1.
Datum uitspraak: 16 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 november 2014 in zaak nr. 14/2628 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [wederpartij], gevestigd te [plaats].
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 31 december 2013 heeft de RDW de aan [wederpartij] afgegeven handelaarskentekenbewijzen ongeldig verklaard.
Bij besluit van 7 maart 2014 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 maart 2014 vernietigd, het besluit van 31 december 2013 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2015, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. B.S. Kruize, werkzaam bij de RDW, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Desgevraagd hebben [wederpartij] en de RDW nadere stukken ingediend. Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere behandeling ter zitting.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Naar aanleiding van een adreswijziging van [wederpartij] heeft de RDW een controle uitgevoerd in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Daarbij is geconstateerd dat de daarin genoemde bedrijfsomschrijving van [wederpartij], zijnde het ontwikkelen, produceren en het verkopen van paraboolveren, luchtveersystemen en daaraan gerelateerde accessoires voor producenten van trailers, trucks en bussen alsmede speciale assen en stanssystemen voor trucks en bussen, geen activiteiten behelst waarvoor handelaarskentekenbewijzen benodigd zijn. De RDW heeft [wederpartij] bij brief van 13 december 2013 in de gelegenheid gesteld binnen twee weken de bedrijfsomschrijving te wijzigen en een aangepast uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel over te leggen. Nu [wederpartij] van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt en de in het uittreksel van de Kamer van Koophandel neergelegde bedrijfsomschrijving van [wederpartij] niet voldoet aan de daarvoor geldende voorwaarden voor het behoud van de aan haar gegeven handelaarskentekenbewijzen, heeft de RDW de aan haar afgegeven handelaarskentekenbewijzen op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kentekenreglement (hierna: het Kr), in samenhang bezien met de artikelen 1 en 5 van de Regeling handelaarskentekens en -kentekenbewijzen (hierna: de Regeling), ongeldig verklaard. [wederpartij] beschikte al gedurende vele jaren over handelaarskentekenbewijzen. De handelaarskentekenbewijzen zijn voor het laatst in 2002 door de RDW aan [wederpartij] afgegeven.
2. Ingevolge artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 geldt voor motorrijtuigen en aanhangwagens, die voor herstel of bewerking ter beschikking zijn gesteld van een natuurlijke of rechtspersoon, het vereiste dat een kenteken voor een bepaald voertuig dient te zijn opgegeven niet, mits overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels gebruik wordt gemaakt van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, door de RDW aan die natuurlijke of rechtspersoon opgegeven kenteken. De RDW kan aan deze opgaven voorschriften verbinden. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het gebruik van een zodanig kenteken verplicht is.
Ingevolge het vierde lid zijn met het toezicht op de naleving van de uit het derde lid voortvloeiende verplichtingen belast de bij besluit van de RDW aangewezen ambtenaren. Van een zodanig besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Het toezicht heeft in ieder geval betrekking op het gebruik van het in het derde lid bedoelde kenteken. De aldaar bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon is gehouden tot betaling, op de door de RDW vastgestelde wijze, van het door de RDW ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief. Bij ministeriële regeling worden nadere regels omtrent het toezicht vastgesteld.
Ingevolge het zevende lid worden bij ministeriële regeling nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het derde lid.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kr kan de RDW een handelaarskentekenbewijs ongeldig verklaren indien degene aan wie het handelaarskentekenbewijs is afgegeven niet langer voldoet aan artikel 42.
Ingevolge artikel 42, eerste lid, aanhef en onder b, kan een handelaarskentekenbewijs worden aangevraagd door en worden afgegeven aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die exploitant is van een of meer ondernemingen, waar voertuigen bedrijfsmatig voor derden worden hersteld of bewerkt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Regeling dient de aanvrager van een handelaarskentekenbewijs exploitant te zijn van een onderneming waarin in een overdekte en behoorlijk af te sluiten ruimte onder alle weersomstandigheden reparaties en andere bewerkingen aan voertuigen kunnen worden uitgevoerd.
Ingevolge het tweede lid dient, ingeval de aanvraag wordt ingediend door een exploitant van een onderneming als bedoeld in het eerste lid, deze bij de aanvraag over te leggen:
a. een uittreksel uit het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 1996 waaruit blijkt dat een onderneming wordt uitgeoefend als bedoeld in het eerste lid, alsmede
b. een door de rijksbelastingendienst afgegeven verklaring waaruit blijkt dat een onderneming als bedoeld in het eerste lid wordt uitgeoefend.
Ingevolge artikel 5 dient degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven de in het kader van het gebruik van dat kenteken van belang zijnde wijzigingen in de bedrijfsactiviteit of de bedrijfsgegevens onverwijld schriftelijk te melden aan de Dienst Wegverkeer.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, bestaat het toezicht als bedoeld in artikel 37, vierde lid, van de wet uit het uitvoeren van periodieke controles. Deze controles hebben in ieder geval betrekking op de omstandigheid of nog wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 1.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de RDW ten onrechte bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 31 december 2013 de aan [wederpartij] afgegeven handelaarskentekenbewijzen op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kr ongeldig heeft verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de, niet door de RDW weersproken, bedrijfsactiviteiten van [wederpartij], zijnde onder meer het maken van veren voor voertuigen welke ook op voertuigen zonder kenteken worden aangebracht en via de openbare weg naar testcircuits worden gereden om de voertuigen te testen, kunnen worden aangemerkt als het bedrijfsmatig voor derden bewerken van voertuigen als bedoeld in artikel 42, eerste lid, aanhef en onder b, van het Kr. Voorts kan [wederpartij] volgens de rechtbank worden aangemerkt als een onderneming als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling. De rechtbank heeft overwogen dat de in het register van de Kamer van Koophandel neergelegde bedrijfsomschrijving van [wederpartij] niet bepalend is voor de vraag of [wederpartij] voldoet aan die artikelen, doch slechts een middel is om aan te tonen dat dit het geval is. Bepalend is de feitelijke situatie. Het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is alleen van belang bij een aanvraag voor een handelaarskentekenbewijs, aldus de rechtbank. Volgens de rechtbank heeft de RDW zich voorts ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij, nu [wederpartij] geen gebruik heeft gemaakt van de aan haar bij brief van 13 december 2013 gegeven mogelijkheid om de bedrijfsomschrijving te wijzigen en een aangepast uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel over te leggen, de bedrijfsactiviteiten niet kon beoordelen.
4. De RDW betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij terecht de aan [wederpartij] afgegeven handelaarskentekenbewijzen ongeldig heeft verklaard. Daartoe voert zij aan dat hetgeen in het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat bepalend is voor de vraag of [wederpartij] voldoet aan de in artikel 42, eerste lid, aanhef en onder b, van het Kr en artikel 1, eerste lid, van de Regeling genoemde eisen voor het in het bezit zijn van handelaarskentekenbewijzen. Volgens de RDW voldoet [wederpartij] niet aan de daarin genoemde eisen. Voorts kan [wederpartij] geen rechten ontlenen aan het feit dat het al gedurende een lange tijd beschikt over handelaarskentekenbewijzen, aldus de RDW.
4.1. Anders dan de RDW betoogt, heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat de RDW ten onrechte bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 31 december 2013 de aan [wederpartij] afgegeven handelaarskentekenbewijzen op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kr ongeldig heeft verklaard.
Op grond van deze bepaling kan de RDW de aan [wederpartij] afgegeven kentekenbewijzen ongeldig verklaren indien zij niet langer voldoet aan artikel 42, eerste lid, aanhef en onder b. In dat artikellid is bepaald dat een handelaarskentekenbewijs kan worden aangevraagd en afgegeven aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die exploitant is van een onderneming waar voertuigen bedrijfsmatig voor derden worden hersteld of bewerkt. In artikel 1, eerste lid, van de Regeling wordt een nadere invulling gegeven aan het in artikel 42, eerste lid, aanhef en onder b, van het Kr gestelde vereiste waaraan een aanvrager moet voldoen. Om te kunnen controleren of een aanvrager voldoet aan het in artikel 1, eerste lid, van de Regeling opgenomen vereiste, dient de aanvrager blijkens het tweede lid van dat artikel bij de aanvraag om een handelaarskentekenbewijs een uittreksel uit het handelsregister over te leggen.
Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit deze bepalingen dat het overleggen van een uittreksel uit het handelsregister, waaruit blijkt wat voor een onderneming wordt uitgeoefend, slechts is vereist bij een aanvraag om een handelaarskentekenbewijs. De bedrijfsomschrijving in het uittreksel van de Kamer van Koophandel is evenwel niet bepalend voor het antwoord op de vraag of wordt voldaan aan het in artikel 42, eerste lid, aanhef en onder b, van het Kr opgenomen vereiste dat die persoon exploitant is van een onderneming waar voertuigen bedrijfsmatig voor derden worden hersteld of bewerkt. De rechtbank heeft gelet hierop terecht overwogen dat voor het antwoord op de vraag of de bedrijfsactiviteiten van [wederpartij] nog voldoen aan het vereiste in artikel 42, eerste lid, aanhef en onder b, de feitelijke situatie bepalend is. De RDW kon derhalve niet reeds door raadpleging van de in het handelsregister van de Kamer van Koophandel neergelegde gegevens op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, tot het ongeldig verklaren van de aan [wederpartij] afgegeven handelaarskentekenbewijzen overgaan. Voordat de RDW overgaat tot het ongeldig verklaren van handelaarskentekenbewijzen dient zij een deugdelijk feitelijk onderzoek te verrichten. Geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de RDW, nu [wederpartij] geen gevolg heeft gegeven aan de brief van 13 december 2013 waarin de RDW haar in de gelegenheid heeft gesteld binnen twee weken de bedrijfsomschrijving te wijzigen en een aangepast uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel over te leggen, kon overgaan tot het ongeldig verklaren van de aan [wederpartij] afgegeven handelaarskentekenbewijzen. Het niet wijzigen van de bedrijfsomschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel biedt geen grondslag voor het ongeldig verklaren van handelaarskentekenbewijzen. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht het besluit van 7 maart 2014 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vernietigd.
4.2. Nu voorafgaande aan het ongeldig verklaren van de handelaarskentekenbewijzen van de RDW een deugdelijk feitelijk onderzoek wordt verlangd, heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte, op basis van de enkele stelling van [wederpartij] ter zitting van de rechtbank dat haar bedrijfsactiviteiten onder meer bestaan uit het maken van veren voor voertuigen welke ook op voertuigen zonder kenteken worden aangebracht en via de openbare weg naar testcircuits worden gereden om de voertuigen te testen, geoordeeld dat deze activiteiten ook daadwerkelijk door [wederpartij] worden verricht, alsmede dat deze activiteiten het voor derden bedrijfsmatig bewerken van voertuigen als bedoeld in artikel 42, eerste lid, aanhef en onder b, van het Kr inhouden. De rechtbank heeft daarom ten onrechte zelf in de zaak voorzien door het besluit van 31 december 2013 te herroepen.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het besluit van 31 december 2013 heeft herroepen en heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 7 maart 2014. De RDW dient met inachtneming van hetgeen onder 4.1 is overwogen opnieuw te bezien of [wederpartij] voldoet aan de eisen voor het behouden van de aan haar afgegeven handelaarskentekenbewijzen. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
6. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door de RDW nieuw te nemen besluit op het bezwaar van [wederpartij] slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 november 2014 in zaak nr. 14/2628, voor zover de rechtbank het besluit van 31 december 2013 heeft herroepen en heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 7 maart 2014;
III. bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Slump w.g. Montagne
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015
374-789.