ECLI:NL:RVS:2015:3824

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
201502703/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling bestemmingsplan Jachthaven De Schapenput

Op 29 januari 2015 heeft de raad van de gemeente Steenbergen het bestemmingsplan "Jachthaven De Schapenput" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zitting vond plaats op 29 oktober 2015, waar [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.H.C. Mailoa, aanwezig waren. Ook was [belanghebbende] vertegenwoordigd door [gemachtigden].

De ontvankelijkheid van het beroep van [appellant A] werd beoordeeld. Aangezien [appellant A] geen zienswijze had ingediend over het ontwerpplan, werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Voor [appellant B] werd vastgesteld dat hij tijdig een zienswijze had ingediend, maar het beroep was niet binnen de termijn ingesteld. De Afdeling oordeelde echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de raad hem niet tijdig op de hoogte had gesteld van het vaststellingsbesluit.

Inhoudelijk betoogde [appellant B] dat onduidelijk was met hoeveel ligplaatsen de jachthaven zou worden uitgebreid en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn belangen. De Afdeling oordeelde dat het betoog van [appellant B] feitelijke grondslag mist en dat er geen aanleiding was voor de raad om de uitbreiding van de jachthaven te weigeren. De conclusie was dat het beroep van [appellant A] niet-ontvankelijk werd verklaard en het beroep van [appellant B] ongegrond werd verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201502703/1/R3.
Datum uitspraak: 16 december 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], wonend te [woonplaats], en [appellant B], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Steenbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Jachthaven De Schapenput" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2015, waar [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.H.C. Mailoa, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden].
Overwegingen
De ontvankelijkheid van het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant A]
1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
1.1. Door [appellant A] is geen zienswijze ingediend over het ontwerpplan. De door [appellant B] ingediende zienswijze kan niet aan [appellant A] worden toegerekend, nu niet vermeld is dat bedoeld is deze namens of mede namens [appellant A] in te dienen. De Afdeling stelt verder vast dat zich geen omstandigheden voordoen op basis waarvan moet worden geoordeeld dat [appellant A] redelijkerwijs het niet-indienen van een zienswijze niet kan worden verweten. Het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A], is derhalve niet-ontvankelijk.
De ontvankelijkheid van het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant B]
2. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb vangt de beroepstermijn voor een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
De terinzagelegging heeft plaatsgevonden op 12 februari 2015. De beroepstermijn is derhalve aangevangen op 13 februari 2015 en geëindigd op 26 maart 2015. [appellant B] heeft het beroep niet binnen de termijn ingesteld, maar enkele dagen daarna.
In artikel 3.8, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is vermeld dat in afwijking van artikel 3:1, eerste lid, onder b, van de Awb op een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan artikel 3:44 van de Awb van toepassing is. Hieruit volgt dat de raad, nu [appellant B] over het ontwerp een zienswijze naar voren heeft gebracht, hem een exemplaar van het vaststellingsbesluit had moeten toezenden. Niet in geschil is dat de raad dit niet heeft gedaan. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat onverwijld nadat [appellant B] van het vaststellingsbesluit op de hoogte is geraakt, beroep door hem is ingesteld, acht de Afdeling de termijnoverschrijding verschoonbaar.
2.1. [appellant B] is blijkens het door hem overgelegde maatschapscontract vóór het nemen van het bestreden besluit toegetreden tot [bedrijf] en mede-exploitant van de agrarische gronden in de nabijheid van het plangebied. Gelet hierop is, anders dan de raad heeft gesteld, [appellant B] belanghebbende bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.2. Gelet op het vorenstaande is het beroep, voor zover ingesteld door [appellant B], ontvankelijk.
Het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant B], inhoudelijk
3. [appellant B] stelt dat onduidelijk is met hoeveel ligplaatsen de jachthaven wordt uitgebreid. In het ontwerpplan is vermeld dat er 205 plaatsen aanwezig zijn en dat er 95 ligplaatsen bij zullen komen, terwijl op de verbeelding ruim 140 nieuwe ligplaatsen zijn ingetekend.
Verder betoogt [appellant B] dat bij het plan onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Zijn percelen liggen over de volle lengte van 300 m aan de andere zijde van het water waaraan bij het plan ligplaatsen zijn voorzien. Hij vreest voor klachten van gebruikers van de ligplaatsen over agrarische activiteiten als het uitrijden van mest, stofvorming bij de grondbewerking en bij het afschot van ganzen dat met grote regelmaat plaatsvindt. Rond die ganzenjacht hebben zich in het verleden ook incidenten voorgedaan. Verder vreest hij dat boten zullen aanleggen aan zijn oever, die oever zullen betreden en daar de gewassen zullen vertrappen.
3.1. Het plan ziet op een uitbreiding van de jachthaven "de Schapenput". Ter plaatse waren onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Steenbergen" 205 ligplaatsen mogelijk, die niet allemaal waren gerealiseerd. Planologisch gezien is sprake van een uitbreiding met 95 ligplaatsen tot in totaal 300 ligplaatsen. In zoverre mist het betoog van [appellant B] feitelijke grondslag.
De bestaande en de al onder het vorige bestemmingsplan toegelaten ligplaatsen zijn eveneens gelegen aan de overzijde van de gronden van [appellant B]. De afstand tussen de ligplaatsen en die gronden blijft gelijk, wel kunnen over een langere afstand langs de gronden van [appellant B] ligplaatsen worden gerealiseerd. Gelet op de reeds aanwezige ligplaatsen is aannemelijk dat er geen wijziging in de mogelijkheden van het agrarisch gebruik van de gronden van [appellant B] optreden en dat die agrarische bedrijfsvoering niet verdergaand belemmerd wordt. In de enkele mogelijkheid dat het aantal klachten kan toenemen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid aanleiding had moeten zien om medewerking aan de uitbreiding van de jachthaven te weigeren. Over het mogelijk betreden van de gronden van [appellant B] overweegt de Afdeling dat zijn gronden aan een vaarwater liggen waarbij ook voorheen het risico bestond dat bootgebruikers zouden aanmeren en aan land zouden komen.
Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
4. Gelet op het vorenstaande is het beroep, voor zover ingediend door [appellant A], niet-ontvankelijk en het beroep, voor zover ingediend door [appellant B], ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant A], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant B], ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015
45.