201403316/1/A2.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 maart 2014 in zaak nr. 13/194 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag over 2008 opnieuw berekend en op nihil vastgesteld, en een bedrag van € 10.221,00 aan te veel betaalde toeslag van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 30 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 maart 2014, voor zover van belang, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam voor de dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien, indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge het derde lid kan een herziening op grond van dit artikel leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Bij besluit van 25 mei 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag aan [appellante] over 2008 vastgesteld op € 10.221,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de herziening van de aan [appellante] verstrekte tegemoetkoming kinderopvangtoeslag over 2008 ten grondslag gelegd dat de door haar overgelegde overeenkomst niet voldoet aan de vereisten als bedoeld in de Wko, zodat zij daarom geen aanspraak op kinderopvangtoeslag had. Voorts heeft zij niet aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt in 2008 voor kinderopvang, zodat zij ook om die reden geen aanspraak had op kinderopvangtoeslag voor dat jaar, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd was de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag over 2008 te herzien. De herziening en de daarmee samenhangende terugvordering plaatst haar in een nadeliger positie, hetgeen zij in strijd acht met het bestuursrecht.
3.1. Met het besluit van 25 mei 2010 heeft de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag over 2008 een definitief karakter gekregen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 maart 2014, in zaak nr. 201304581/1/A2), zijn de mogelijkheden om zodanige toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de herziening gebaseerd op artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir. Bij de toepassing van dat voorschrift is bepalend of [appellante] wist of behoorde te weten dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend. [appellante] heeft, blijkens haar eigen overzicht, een bedrag van € 2.809,00 aan kosten voor gastouderopvang gemaakt in 2008. Zij heeft in dat jaar een bedrag van € 10.221,00 aan kinderopvangtoeslag ontvangen. Nu de tegemoetkoming aldus op een hoger bedrag is vastgesteld dan de kosten die [appellante] zelf stelt te hebben gemaakt, had zij behoren te weten dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd was de aan [appellante] toegekende tegemoetkoming kinderopvangtoeslag over 2008 te herzien.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen rekening had dienen te houden met het nadelig effect voor haar van de terugvordering. Daarin had de dienst volgens haar aanleiding moeten zien, al dan niet gedeeltelijk, van de terugvordering af te zien.
4.1. In artikel 26 van de Awir is dwingend voorgeschreven dat indien een verrekening van een tegemoetkoming met een herziening van een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, zoals in dit geval, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. De Awir voorziet niet in de mogelijkheid van terugvordering af te zien, ook niet gedeeltelijk. De rechtbank is derhalve terecht tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen het te veel betaalde terecht heeft teruggevorderd van [appellante].
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
17-729.